Week 8:    Naar Aktau

 

Op  zondag zouden we het laatste stuk asfaltweg doen en dan een afsnijroute door de woestijn richting Aktau. Nog veertig kilometer hoofdweg en dan linksaf. Het was nog een gele weg op de kaart, maar het was direct een flinke afknapper. Het was een asfaltweg waar al jaren geen onderhoud aan gedaan was. Dat zijn de ergste. Met een gangetje tussen de dertig en veertig kilometer per uur sukkelden we voort.

 

 Dan duren de 130 kilometer die de planner aan het begin van de weg aangaf toch wel lang. In de loop van de middag zaten de 130 kilometer er op en kwamen we bij een stadje. Bij het derde pompstation konden we onze tanken weer vullen en daarna zochten we een plekje voor de lunch. Tijdens het eten zag ik dat de voorste veerschommels een  beetje vreemd stonden. Ik keek even wat beter en zag direct wat er loos was. Het hoofd veerblad links voor was gebroken. Het hing nog een beetje op de beugeltjes die er omheen zaten, maar zo verder rijden kon eigenlijk niet. We besloten om eerst nog maar even boodschappen te doen en dan een plekje te zoeken om te kamperen en repareren. We vonden een redelijk gesorteerde supermarkt, dus met bier, chips, brood en water reden we het dorp uit. We vonden al gauw een plekje. Na een biertje kon ik gaan sleutelen. Ik had een reserve veerblad bij me, dus dat was geen probleem. Maar ik was wel de hele middag en begin van de avond bezig.

   

Herman en Arno konden van een vrije zondagmiddag genieten, maar tot mijn verbazing lagen ze toch allebei ook onder hun Jeep. Herman ondanks dat zijn been nog steeds niet beter was. Het zal wel nodig geweest zijn, maar ik had het niet gedaan. Ze waren wel eerder gestopt met sleutelen, dus toen ik alles weer opgeruimd had en mezelf weer een beetje schoon gemaakt had was het eten klaar. Het was wel lekker weer en niet veel muggen, dus ’s avonds kon ik lekker lang zitten. Ik had nog een paar MB internet op mijn telefoon, dus ik heb gezellig even contact gezocht met het thuisfront via WhatsApp. De volgende morgen moest Arno moest nog even naar het dorp, dus een uurtje later dan gewoonlijk vertrokken we weer. De weg was ongeveer even slecht als de dag ervoor. Na het volgende dorp was de weg op de kaart geen gele weg meer, maar een stippellijntje . Het reed alleen wel een stuk beter. Het was mul zand, maar wel redelijk vlak. Af en toe een stukje wasbord, maar meestal kon je aardig doorrijden. Het schoot beter op dan we verwacht hadden. Vooral het laatste stuk was leuk rijden over de mulle zandpaden, waar je lekker gas kon geven.

 

   

Aan het einde van de middag kwamen we bij een dorpje waar een benzinepomp moest zijn. De laatste paar kilometer voor het dorp werd de weg breder, maar ook weer slechter. Zo sukkelden we de laatste kilometers met een slakkengangetje naar het dorp, toen we overvallen werden door een regenbui. Voor de temperatuur was het niet erg, het was 35 graden, maar alles in de Jeeps werd even goed nat en de paden waren direct modder, zodat de Jeeps ook direct weer smerig waren. We vonden iets wat op een pompstation leek. Het bleek dat ze nog benzine hadden ook. Op de pomp zat een soort klok die de liters aangaf. De pomp liep zo hard, zonder afslag dat het elke keer een fontein benzine opleverde als de tank vol was, of de vulslang de benzine niet kon verwerken.

 

 We kregen alle tanken toch vol en reden het dorp weer uit. We werden nog even aangehouden door een politie agent in een UAZ. Hij zeurde eerst nog wat over dat onze registratie niet afgestempeld was, maar toen we hem onze verzekerings papieren lieten zien en vertelden waar we naar toe gingen was het goed. Hij belde nog even iemand op. Mijn Russisch is niet erg best, maar ik kon wel opmaken date het gesprekje ongeveer was: “Ik heb hier een paar toeristen die willen binnendoor naar Aktau, mag dat”. En dan van de andere kant. “Als ze dat willen, dan zien ze maar hoe ze er komen”. Wij mochten in ieder geval verder.

Buiten het dorp werd het direct al puzzelen welk paadje we moesten nemen. We besloten dat het wel genoeg was voor die dag en zochten een kampeerplekje op de steppe tussen de paarden en de kamelen. Ondertussen was de zon weer gaan schijnen en konden we nog even lekker zitten. Herman had nog steeds veel last van zijn been, maar hij dacht toch een lichte verbetering te voelen. 's Avonds werd de steppe verlicht door de tweede keer volle maan deze reis.

 

 Op dinsdagmorgen vertrokken we voor de grote oversteek door de woestijn, richting Beyneu, de plaats waar de asfaltweg weer begon. Het eerste stuk waren soepele spoortjes over de steppe. Maar naar mate de dag vorderde werden het steeds meer stukken Fesfes, heel erg fijn stof. We probeerden wel een beetje de hardere spoortjes te zoeken, maar we konden niet voorkomen dat de Jeeps en wijzelf onder een dikke laag stof kwamen te zitten. Als je door een diepe strook fesfes reed kwam het stof als water over de motorkap heen. Ook het binnen in de Jeep stond het dan vol stof, zodat je niets meer zag.

 

Als er geen stof was waren de paden erg hobbelig. Met als gevolg dat bij Arno een veer oog afbrak. De veer bleef aardig op zijn plek zitten, dus we konden doorrijden. ’s Middags kwamen we bij een weg die met de gaspijpleiding meeliep. Bij een gas pompstation vertelden een paar mannen dat we nog 165 kilometer moesten. Gewoon de pijpleiding volgen zeiden ze. Het was wel makkelijk navigeren, maar de weg was meer bereden en het stof nog dieper. Beter kon je de paadjes ernaast zoeken, maar dan had je af en toe weer gaten die je bijna niet zag. Dan klapte de Jeep weer op het einde van de veren. Het laatste stuk kwamen we langs de spoorlijn te rijden.

Ook hier was de weg weer erg slecht en het uitzicht was ook niet veel meer aan met alle elektriciteitspalen en schakelkasten en transformator huisjes. Op een plek waar we weer telefoon bereik hadden stopten we. Herman moest zijn bloedwaarde nog doorbellen naar Nederland. Die was door zijn been flink afwijkend, dus het was wel belangrijk dat het doorgegeven werd. We dronken de laatste biertjes die we hadden om de smaak van het stof weg te spoelen en Herman kookte de laatste keer macaroni met Nederlandse  kruiden, tomatenpuree en Smac. Voor het slapen gaan nog even douchen onder de jerrycan om toch nog enigszins stofvrij de slaapzak in te gaan. Voordat we de volgende morgen weer konden vertrekken moesten er eerst nog een paar lasklusjes gedaan worden. Het afgebroken veer oog van Arno en Herman had ontdekt dat de stang tussen zijn veerschommels ook afgebroken was. De startkabels en de elektroden werden weer tevoorschijn gehaald en met twee Jeeps op 2000 toeren was er weer stroom genoeg om alles weer degelijk aan elkaar te krijgen.

 

Na het monteren van de gelaste onderdelen en een bakkie koffie gingen we weer op pad voor de laatste 80 kilometer tot Beyneu. We hadden geen zin meer in de slechte weg langs de spoorlijn, dus we probeerden een pad wat meer door de woestijn te zoeken. Herman en ik hadden wat onenigheid over de navigatie, maar uiteindelijk nadat ik een stukje voorop gereden had zaten we weer op een route die de goede kant op ging. Het waren tientallen sporen naast elkaar. Sommige heel diep of met veel stof, anderen weer soepel rijdend. Zo kon het gebeuren dat ik een spoortje had wat goed reed en de anderen zaten te tobben in het stof of omgekeerd.  Ik had een poosje een goed spoor aan de linkerkant en Arno volgde me. Herman reed meer naar rechts en bleef wat achter. Dat ging zo een poosje door, ik was nog een keer gestopt om op Herman te wachten en toen hij weer in beeld kwam reed ik verder. Na een poosje zag ik Arno links naast me rijden. We reden inmiddels met hoogspanningsmasten op.  We stopten om een bakkie te doen en Herman weer in te laten lopen, maar Herman kwam niet opdagen. Ook van bovenop de Jeeps konden we Herman niet vinden. We wachtten nog een poosje en ik reed nog naar een hoger punt om rond te kijken. In de verte zag ik wel een stofwolk, die al voorbij was. Ik probeerde helemaal ingezoomd een foto te maken, maar door het stof wilde mijn camera ook niet zo best meer. Uiteindelijk had ik een foto waarop ik dacht dat het Herman zou kunnen zijn.

Met deze wetenschap en met het idee dat we allemaal wisten dat we naar Beyneu moesten zijn Arno en ik maar verder gereden langs de masten.  Het enige risico wat we nu liepen was dat Herman met pech stond achter ons, maar die gok hebben we maar genomen. Arno reed voorop en had er flink de sokken in. Na een poosje kwamen we weer op de weg langs de gasleiding. Ik vond het wat te hard gaan op de slechte weg en bleef wat achter, maar ik had wel in de verte een hoog voertuig met een stofwolk erachter gezien. Na een paar kilometer zag ik in de verte dat Arno stopte. Ik reed er op mijn gemak naartoe en daar stond Herman ook. Hij was ons kennelijk toch voorbij gereden toen we een bakkie stonden te doen. Weer compleet konden we de weg naar Beyneu vervolgen. In Beyneu probeerde Arno gas te tanken, maar nergens hadden ze de goede nippel en Herman en ik deden boodschappen. Toen alle voorraden en vooral het drinkwater weer aangevuld waren begonnen we aan de laatste 450 kilometer naar Aktau. Net buiten de stad stopten we nog even voor een uitgestelde lunch. Arno vond toch nog een gaspomp met de goede aansluiting en zo konden we helemaal voorzien van proviand en brandstof richting Aktau vertrekken. We reden nog een uurtje en toen zochten we een plekje.

 

Het was ruim boven de dertig graden, dus net gekochte koude biertjes smaakten heerlijk. Ook de net gekochte aardappels en groente deden het goed en smaakten prima. Op donderdag reden we de laatste kilometers naar Aktau. De wegen waren over het algemeen goed, maar op veel stukken waren ze aan de weg bezig en moesten we over onverharde stof routes. Één van Herman zijn achterbanden liep een beetje af. Op een gegeven moment dacht hij “het lijkt dat mijn Jeep zwaarder gaat rijden”, maar toen was het al te laat. De achterband fladderde om de velg en stukken rubber vlogen in het rond.

  

In de hitte wisselden we de band, met twee krikken kregen we de as hoog genoeg. Het zweet liep met stralen van mijn voorhoofd. Na dit oponthoud verliep de rit verder redelijk voorspoedig. Het was de heetste dag van de reis tot dan toe, met ruim 40 graden op de thermometer.

Tegen de avond kwamen we in Aktau aan. We reden eerst naar de haven om te kijken of er toevallig een boot was, maar het was na zessen en alle kantoortjes waren al dicht. We besloten om maar naar de stad te rijden en een hotelletje te nemen. Aan de boulevard vonden we een goedkoop hotel met ruime kamers met airco en westerse WC en douche.

 

We konden de Jeeps binnen het hek parkeren en buiten stonden ook een paar tafels, zodat we onze gewoontes van ontbijt en koffie bij de Jeeps gewoon vol konden houden. Na een uitgebreide douche lekker eten bij een restaurant even verderop. Na het eten namen we nog een biertje bij de Jeep. Er kwamen een paar Kazachstanen bij zitten en zo werd het toch nog een redelijke late doorzak avond. De volgende morgen werd ik verrassend fit weer wakker. Bij de Jeeps zette ik een paar kannen koffie en na een poosje kwamen Herman en Arno ook naar beneden. We hadden alle spullen voor het ontbijt bij de hand, dus dat deden we alsof we ergens in het wild zaten te kamperen.

   

 Na het ontbijt reden we naar de haven.  Bij het eerste kantoor werden we doorgestuurd naar het volgende. Ook daar konden ze ons niet helpen en wezen ze weer naar het volgende kantoortje. Ook daar zaten we nog niet goed, maar er was wel een behulpzame man die een beetje Engels sprak. Hij liep met ons mee naar het volgende kantoortje. Daar deed hij wat vertalen voor ons. We kwamen bij een loketje en moesten daar de paspoorten en kentekenbewijzen inleveren. Er werden kopieën gemaakt en toen kregen we ze weer terug. Ze vroegen of ik een Kazachstaans telefoonnummer had, dus ik heb de Kazachstaanse Sim kaart weer in mijn telefoon gedaan. Daarna werd ons verteld dat we naar de stad moesten gaan om op een bepaald adres tickets te gaan kopen. Ik zou gebeld worden als er een boot was. Met behulp van de routeplanner vonden we adres in de stad. Het was een kantoortje waar twee dames zaten. Eén van de twee sprak een beetje Engels. Toen we uitgelegd hadden dat we met onze Jeeps met de eerst mogelijke boot mee wilden gingen ze druk aan het bellen. Na een kwartiertje kwam er een antwoord. We moesten de volgende morgen om vier uur naar de haven gaan. De boot zou om vijf uur geladen worden. We moesten nog wel tickets kopen voor onszelf. Ongeveer 65 euro per persoon. De auto’s zouden we later in Baku moeten betalen. We vonden het allemaal een beetje vreemd, maar we waren wel blij dat we zo snel over konden. We bedankten de dames en liepen het kantoortje weer uit. Ik wilde nog even zoeken naar een nieuwe laptop voeding, de originele was er mee gestopt. Dat was natuurlijk vervelend voor het verslag. Herman en Arno gingen nog wat andere boodschappen doen en ik ging op zoek naar een computer winkel. Uiteindelijk vond ik die wel, maar het personeel was niet erg behulpzaam toen ik met mijn bejaarde laptop aankwam. Zonder voeding ging ik uiteindelijk weer naar buiten. Ik reed naar de parkeerplaats bij de haven, waar de anderen ook heen zouden gaan.

 

Onderweg hoorde ik een onheilspellend aanlopend geluid bij mij linker achterwiel. Er zat de laatste keer dat ik het controleerde al veel speling op, die ik er niet uit kon stellen, maar nu liep de remschijf aan tegen de ankerplaat. Op de parkeerplaats bij de haven hadden Herman en Arno de al een plekje geregeld, ik kon er naast parkeren. Er was een WC en een wasbak, dus het was goed uit te houden daar. Ik had er niet veel zin in, maar begon toch maar mijn achterwiel los te schroeven. Het bleek dat het lager veel te ruim in de naaf zat. Er was ook al een stuk afgesleten van de rand waar het tegen aan hoorde te liggen. Ik heb van een stuk blik wat ik van de straat had opgeraapt een shim gemaakt om de afgesleten rand wat op te vullen en toen het lager er weer in gezet met loctite quick metal. Het zou ruimtes tot een halve millimeter op kunnen vullen, maar het potje was wel zo’n dertig jaar oud, dus het was afwachten of het nog zou werken. Toen ik alles weer in elkaar had zitten voelde het in ieder geval weer een stuk beter aan.  De bewaker van het terrein regelde van alles voor ons, zelfs een soort douche met flessen water. Hij wist ook date er een eettentje verderop zat. Daar hebben we een lekkere pizza gegeten.

 

 Daarna op tijd naar bed, want om drie uur liep de wekker weer af. Om vier uur hadden we de tentjes ingepakt. Alle spullen die we mee wilden nemen aan boord apart gehouden en alle papieren opgezocht. We konden ons melden bij de haven. Ik had er niet zo’n goed gevoel over, want er was geen enkele bedrijvigheid te merken. Bij de poort van de haven stond een wacht die geen Engels sprak. In ons gebrekkige Russisch legden we uit dat we voor de boot naar Azerbeidzjan kwamen. Hij keek wat vertwijfeld en ging bellen. Al snel kwam er een andere man bij die zei dat er geen boot was. We moesten maar op de parkeerplaats gaan staan en ons de volgende morgen melden bij één van de kantoortjes waar we al eerder geweest waren. We reden dus maar naar de parkeerplaats en klapten de tentjes weer uit om nog een paar uur slaap te pakken.

De volgende morgen na het ontbijt bij de Jeeps zijn we weer naar het kantoortje gegaan. Er was deze keer iemand die aardig Engels sprak. Hij bevestigde dat er nog geen boot was. Op een scherm wat daar hing kwamen de merken en kentekens voorbij die geregistreerd waren voor de volgende boot. Opeens zagen we daar onze drie Jeeps ook op staan. Dat was een geruststelling. Kennelijk was dat toch goed geregistreerd. Er stond daar ook een automaat waarmee ik mijn telefoonkaart op kon waarderen. Met hulp van de Engels sprekende man zette ik weer wat Euro’s tegoed op mijn kaart. Daarna testten we nog of mijn telefoon wel werkte en of ze het goed nummer hadden. Na twee geslaagde pogingen en met de verzekering dat we gebeld zouden worden als de boot er was verlieten we het kantoortje weer. We hadden in ieder geval het idee dat alles nu goed geregeld was. We wisten alleen nog niet wanner de boot zou komen. Het was zaterdag en het was rustig op de parkeerplaats van de haven. We besloten om maar te blijven staan en er een rustige dag van te maken. Na wat knoeien met snoertjes lukte het om mijn laptop van stroom te voorzien met de voeding van Arno’s laptop..Zo kon ik dus lekker aan het verslag werken. Herman ging lekker met zijn been omhoog zitten. Met de Wifi van het eethuisje waar we de vorige avond gegeten hadden kon hij zich bij lezen in het sportnieuws. Arno rommelden nog wat aan zijn Jeep en ik maakte een deel van het verslag af. ’s Avonds gingen we weer eten bij hetzelfde eettentje.

 We besloten om de volgende dag te verkassen naar een ander plekje. De haven parkeerplaats hadden we onderhand wel gezien. Er was overigens wel heel wat te zien, want de parkeerplaats lag midden in het rangeerterrein voor de goederen treinen. De hele dag reden de treinen af en aan, vlak achter onze Jeeps langs. De machinisten die vaker langsreden kwamen zelfs kennis met ons maken.

   et Hggh