Week 10:    Georgië, Armenië en Turkije.

 

De volgende morgen regende het, de voorstelling die we hadden van een lekker zondagsritje met mooi weer klopte dus niet helemaal. Na het ontbijt onder de paraplu reden we de pas op. Het eerste stuk was nog niet echt spectaculair, een redelijk brede gravelweg. De smalle stukken waren van beton gemaakt met hekken er langs. Het landschap was wel heel mooi. Eerst nog door de bossen, langs een kolkende rivier. Later boven de boomgrens weids uitzicht naar alle bergtoppen om ons heen. Heel veel watervallen, waar we soms zelfs onderdoor moesten rijden, zodat het water op het dak kletterde.

Boven werden de wegen wel smal en steil. Op zich niet anders of gevaarlijker dan andere bergpaden die we gereden hebben. Het verschil was dat hier vrij veel verkeer tegemoet kwam. Het was dus elke keer zoeken naar een plekje om elkaar te passeren. Dan moest je wel eens dicht bij het randje van de afgrond staan.

 

Het hoogste punt van de pas was 2850 meter. Het was daar nogal een rommeltje met bouwmaterialen en containers. Dus we zijn maar niet gestopt. Toen we voor de lunch gestopt waren en net alle spullen uitgepakt hadden begon het weer te regenen. Gelukkig duurde de bui niet zo lang, dus na even schuilen in de auto’s konden we de lunch afmaken. De laatste twintig kilometer naar het dorp Omala was een vies modder pad. Ik had de hele dag mijn best gedaan om de plassen heen te rijden om mijn Jeep een beetje schoon te houden, maar dat was vergeefse moeite geweest. Dat de Jeep vies is geeft niet, maar je wordt zelf ook zo vies als je er tegen aan staat bij het tent opzetten en als je wat binnen in de Jeep moet doen en je staat tegen de deuropening aan. Vroeg in de middag kwamen we in Omala aan. Er waren diverse Guesthouses. We zochten er ééntje op waar we buiten op de Jeeps konden slapen. Er waren ook overdekte tafeltjes op het terrein. Dat kwam goed uit want toen we net stonden begon het weer te regenen.

 

’s Middags zijn Herman en ik nog even het dorp in gewandeld. We hebben een eettentje voor de avond opgezocht. De zon begon weer te schijnen, dus we konden een biertje op het terras nemen en de maaltijd voor drie personen bespreken voor zeven uur ’s avonds.

 

Het werd een uitgebreide maaltijd, met wazige gerechten, maar het smaakte aardig. ’s Avonds bij de tent de route voor de komende dagen gemaakt. Richting de Ararat, op de Turks Armeense grens. Het werd helder en we zaten op 2000 meter hoogte, dus de lange broeken en truien konden weer eens tevoorschijn gehaald worden. Het zag er wel naar uit dat we de volgende dag de pas in de zon terug konden rijden. Toen we wakker werden was het nog mistig, maar toen we vertrokken kwam de zon er al aardig door. De pas zag er nog mooier uit in de zon. De modder was nog niet opgedroogd, dus de Jeeps werden nog wat smeriger.

 

 

Nadat we de pas over gegaan zijn hebben we de Jeeps maar een beetje gewassen op het kampeerplekje van de vorige nacht, aan de rivier. Daarna op weg naar Tiblisi, de hoofdstad van Georgië. We hadden daar zeven jaar eerder ook gekampeerd aan het meer dat net buiten de stad ligt. We hoopten daar een grote supermarkt te vinden om de voorraden voor de terugreis weer een beetje op peil te brengen. Ook hoopte Herman nog op een paar nieuwe banden. Het was een lekker ritje. We vonden zelfs een gaspomp met de goede aansluiting. Het gas was wel net zo duur als benzine, maar Herman en Arno waren er toch heel blij mee. Bij Tiblisi aangekomen moesten we eigenlijk nog wat boodschappen hebben en een eettentje. Toen we bij het meer waren hadden we beiden nog niet gezien. Arno had een bordje gezien van een grote supermarkt, dus hij ging even de nodige boodschappen halen. Toen hij terugkwam zijn wilden we rond het meer gaan rijden, maar we zagen al heel snel een restaurant. Daar aten we een lekker maal en daarna konden direct het terrein rond het meer op. Op bijna dezelfde plek als we zeven jaar eerder gestaan hadden genoten we van de zonsondergang en de verdere avond van de bedrijvigheid rond het meer.

 

 Steeds kwamen er nieuwe auto’s aan rijden. Misschien om te vissen, misschien om te vrijen? Het was in ieder geval leuk om naar te kijken. Toen we de volgend morgen voor Hermans Jeep zaten te ontbijten, zag ik dat er bij de rechter voorveer een veerstrop compleet verdwenen was. Bij nadere inspectie bleek dat de plaat die onder de veer zit, waar ook de schokbreker en de stabilisatorstang aan vast zitten, bijna door gescheurd was. Zo verder rijden was dus geen optie. Er moest eerst gelast worden. Arno ging dan maar alleen boodschappen doen en Herman de zaak demonteren. Voor het lassen waren twee Jeeps nodig dus ik bleef ook op de kampeerplaats. Met de stroom van de Jeeps laste Herman alle scheuren weer dicht en nog wat extra ijzer er langs als versteviging.

 Om de tijd te doden controleerde ik de lagers van mijn achterwielen. Ze waren gelukkig nog spelingvrij. De reparatie op de haven had dus goed gewerkt. Ik had toen al gezien dat de remblokjes aan één kant aardig dun waren, dus die heb ik ook maar vervangen. Evenals de schokbreker die al weken lekte en nu droog bleef. De meeste olie was er inmiddels wel uit dacht ik. Toen ik hem eronderuit had kon ik voelen dat hij ook niet veel meer  deed. Toen Arno terug was van het boodschappen doen ging hij ook nog de voorwiellagers van zijn Jeep uit elkaar halen. Toen Herman de vooras weer ging monteren paste het niet lekker. Toen hij alles weer in elkaar had zitten en hij dacht dat hij klaar was, merkte hij dat er aan de andere kant nog een wig tussen de veer en de as zat, om te zorgen dat de Jeep beter rechtuit loopt. Mijn eerste reactie was, dan haal je de wig er toch tussenuit, maar zo werkt dat niet bij Herman. Hij wilde geen concessies doen aan de rijeigenschappen, dus er moest en nieuwe wig komen. Dat werd dus een hele middag zagen en vijlen, maar tegen de avond was de wig klaar.

 Ik hielp nog even met monteren en net voor donker zat alles weer in elkaar. Herman moest de spullen nog opruimen en Arno die de hele middag met zijn tablet had zitten spelen, had opeens bedacht dat hij zijn reservewiel drager nog moest gaan repareren, terwijl het al donker werd. Zo kon ik tegen al mijn principes in eten gaan koken. Daarna ook nog  afwassen en koffie zetten omdat heren te druk waren. Toen alles klaar en opgeruimd was begon het te onweren. Gelukkig duurde het niet te lang, dus bij het tweede biertje kon de paraplu weer opgeruimd worden en kon ik nog even lekker naar het meer zitten turen. De volgende morgen was het gelukkig weer mooi weer. We vertrokken richting Armenië. Eerst nog door Tblisi heen en toen de bergen weer in. Het was een mooie rit naar de grens.

 

Alleen de laatste vijftig kilometer was de weg super slecht. We wilden het Georgische geld wat we over hadden nog op tanken, maar pompstations kwamen we niet meer tegen. Bij de Armeense grens was het super rustig. De Georgische uit grens stelde niets voor, alleen maar een stempel in het paspoort. Bij  het eerste kantoortje van de Armeense in grens kregen we ook een stempel in het paspoort en het leek dat we daar ook klaar waren. Herman vroeg of er een bank was om het geld wat over was te wisselen. Die was er en Herman ging er heen. Het duurde en het duurde maar, uiteindelijk een half uur later kwam hij met Armeens geld terug. De computer werkte een beetje traag.  Toen we verder reden bleek dat we nog niet klaar waren. Bij het volgende kantoortje moesten ze de paspoorten weer zien. Ze vroegen waar we heen gingen en wij zeiden, op doorreis naar Turkije. De douanier keek een beetje vreemd en zei ‘maar de Armeens-Turkse grens is dicht’. Daar hadden we niet op gerekend. We overlegden even, maar we hadden eigenlijk geen zin om dat stuk slechte weg nog een keer te rijden, dus we besloten toch maar Armenië in te gaan. Toen begon de man ook nog te zeuren waarom we in Azerbeidzjan geweest waren. Die twee landen liggen elkaar niet zo erg. Maar na een paar keer bellen mochten we toch verder. We waren alleen nog niet klaar. We moesten weer een kantoortje in en daar moesten de auto’s ingevoerd worden. Dat werd weer anderhalf uur wachten op trage computers en uiteindelijk nog 42 euro per auto belasting betalen. We kregen ook nog de mededeling mee dat we in het volgende dorp een verzekering moesten kopen en dat we bij de uitgrens nog een keer 22 euro per auto moesten betalen. We hadden inmiddels aardig spijt dat we Armenië in gegaan waren, maar we mochten naar binnen. Na tien kilometer kwamen we bij het dorp waar we de verzekering moesten kopen. Bij de supermarkt zat inderdaad een kantoortje. Ook hier weer een trage computer, maar na anderhalf uur hadden we alle drie een polis.

We hadden inmiddels de route bekeken, het was ongeveer 70 kilometer naar de volgend grensovergang  met Georgië. We zijn toen maar gaan rijden met het plan om ergens halverwege een kampeerplekje te zoeken, om toch nog een nachtje in Armenië geslapen te hebben. Het landschap was wel mooi, maar de weg ging steeds hoger en het werd dus ook steeds kouder. We reden door tot het weer wat lager en warmer zou worden, maar het bleef steeds zo’n 2000 meter hoog. Tien kilometer voor de Georgische grens hebben we toch maar een plekje gezocht. We hebben wel de partytent opgezet en zo konden we ’s avonds toch behaaglijk zitten.

De eigenaar van het terrein waar we stonden kwam nog langs en zei dat we ook bij hem konden eten en slapen, maar Herman was al aan het koken, dus dat hebben we maar beleefd afgeslagen. Toen we de volgende dag op punt van vertrekken stonden kwam de eigenaar weer langs om te vragen of we kwamen ontbijten. Ook deze keer had hij geen succes. We waren net klaar. We reden de laatste tien kilometer naar de grens.  Bij de grens moesten we de Jeeps parkeren en werden we naar een kantoortje gebracht. Daar werden de formulieren van de vorige dag weer ingenomen en we kregen een paar andere terug. We moesten daarvoor tien euro per auto betalen. Toen moesten we met de formulieren naar de bank, daar moesten we nog eens twaalf euro per auto betalen voor een stempel. Met dat stempel moesten we weer naar de douane, die zette er nog een stempel bij en am een deel van de formulieren weer in. Met het laatst over gebleven formulier konden we naar de wacht die de poort voor ons open deed. We waren Armenië weer uit. Al met al viel het mee, het had niet meer dan een half uurtje gekost. Georgië in was weer geen probleem. Stempel in het paspoort en een lichte voertuig controle. Deze keer geen gezeur over jerrycans, die nu voor de zekerheid maar leeg gelaten waren. We reden nog door een mooi stukje Georgië. Een glooiend landschap op zo’n 2000 meter hoogte. De boeren waren volop met de hooibouw bezig, op de manier zoals het volgens Herman bij ons 50 jaar  geleden gedaan werd.

Nadat we alle tanken  nog maar weer eens vol gedaan hadden met goedkope Georgische benzine, de jerrycans toch maar niet, konden we naar de Turkse grens. Vroeger was dat ook altijd een lastige. Veel loketjes en ook nog een visum kopen. Nu viel het erg mee. We moesten de Jeeps parkeren en naar een loketje gaan. Daar zat een man een poosje te knoeien met een computer en onze kenteken bewijzen. Opeens nam hij de papieren van Herman en mij mee en ging hij weg. Arno en een stel vrachtwagen chauffeurs verbaasd achter latend. Een andere douane man kwam naar Herman en mij toe voor de voertuig controle. Een kwartiertje later kwam het mannetje terug met de papieren van Herman. Die mocht Turkije in. Ik had nog geen papieren, maar even later kwam er een andere man aanlopen die mijn naam riep. Ik kreeg ook mijn papieren. De man liep door naar het loketje waar Arno stond te wachten. Deed een paar handelingen op de computer en toen mocht Arno ook weg. De voertuig controle van Arno’s Jeep hebben we maar niet afgewacht. Buiten de grenspost zijn we gestopt om te eten en de route te bepalen. We moesten een beetje opschieten, dus we kozen een beetje grotere wegen uit. ’s Middags reden we er op ons gemak nog 200 kilometer bij, over super gladde, rustige vierbaans wegen, door een prachtig landschap.

 

Tegen de avond zochten we een eettentje op. Daar hadden ze alleen maar kebab. Als je ging zitten werd er een bak brood en een salade neergezet en er kwamen steeds nieuwe spiesen met vlees, totdat je zei dat je genoeg had. Het smaakte prima, dus met een goed gevulde maag konden we een kampeerplekje zoeken. Dat vonden we al snel en we namen nog een biertje. Er kwamen alleen donkere wolken opzetten. Toen we net de tentjes hadden uitgeklapt begon het te regenen. De koffie moesten we onder de paraplu zetten en opdrinken.

De volgende dag reden we verder over de brede rustige wegen. Het landschap was meest mooi. Af en toe een stukje saaie hoogvlakte. Het was lekker warm weer, dus ik had ook de dak panelen van mijn Jeep gehaald. Arno reed ook open. ’s Middags werd het bewolkt en eerst viel er een klein buitje. Het was lekker warm en je werd er nauwelijks nat van, dus geen probleem. Later toen we weer de bergen in gingen werd het serieus donker. Er was eigenlijk geen gelegenheid om te stoppen, dus reden we open de bui in. Het regende echt hard en op een gegeven moment vielen er hagelstenen van zo’n twee centimeter doorsnee.

We konden gelukkig goed door blijven rijden en dan valt het meestal wel mee hoeveel water er in de Jeep terecht komt. Nog redelijk droog reden we de bergen en de bui weer uit. Een poosje later was het weer dertig graden en de zon scheen weer. Tegen de avond moesten we weer een kampeerplekje hebben. Er liep een rivier langs de weg, maar er waren geen afritten. Op een gegeven moment leek er een zijweg te zijn. Het bleek dat we een boeren erf op reden. We zagen niemand en reden over het erf een spoortje het land in. We wilden niet in de akkers of het weiland gaan staan, maar vlak bij de rivier vonden we een stukje onbewerkt land. De ondergrond was niet ideaal, met veel distels en het was niet erg vlak, maar we besloten toch maar te blijven staan. Al gauw kwam er een man aanlopen. Met een beetje gebaren taal maakten we duidelijk dat we daar wilden slapen. Hij vond het goed, we zijn er maar van uit gegaan dat het de eigenaar was. De volgende dag hetzelfde verhaal. Brede rustige wegen, met afwisselend mooi en minder mooi landschap.

Voordat we een kampeerplekje zochten aten we weer een lekker maaltje bij een pompstation. We zagen een meertje op de kaart en probeerden daarbij te komen om te kamperen. We kwamen redelijk in de buurt en toen kwamen we op een terrein waar alles plat gereden was en er lagen overal grote hopen grond. We vonden een plekje aan het eind van een weilandje. Toen we een poosje zaten kwamen er opeens een kraan en een paar trekkers met aanhanger tussen het riet uitrijden. Ze gingen een stukje verderop verder met een sloot graven.

 

 De trekkertjes reden af en aan om de grond weg te brengen. Wij waren intussen klaar met eten en het werd donker, maar de mannen bleven doorwerken. Bij een paar kleine lampjes op de kraan en af en toe een koplamp van de trekkers. Voor ons was het in ieder geval aardig om naar te kijken. Herman vertelde de volgende dag dat ze pas half vier gestopt waren.