Bezoek uit Holland.

De laatste dag in Upington  werd toch ook nog een dag vol klusjes. Er moest nog een band geplakt worden en de massaschakelaar van Herman’s Jeep moest ook nog gerepareerd of vervangen worden. Ik wilde ook de bedrading en de antennes van de bakkies nog controleren, want het bereik was de laatste tijd bedroevend slecht en als laatste moesten we ook nog naar de stad om boodschappen te doen en te internetten. De vorige avond hadden we namelijk een SMS-je gehad van Arno, waaruit bleek dat hij in de vakantie wel zin had een paar weken over te komen. Het was alleen nogal kort dag, dus we moesten snel onze plannen voor de komende weken even aan hem doorgeven. Het was goed winkelen in Upington, er was een hoop te koop wat ons wel handig leek voor onderweg, dus zwaar bepakt liepen we de drie kilometer van het centrum weer terug naar de camping. Eenmaal weer op de camping was het inmiddels alweer ver in de middag. Nadat we alle inkopen opgeruimd hadden en net aan een biertje toe waren kwam de buurman aanlopen. Hij stond naast ons met een unimog 4x4 camper en we hadden al van hem gehoord dat hij ook naar Europa wilde gaan rijden. Hij had een sixpack bier en een mooie atlas van Afrika bij zich, dus we hebben een paar uurtjes lekker over over de route door Afrika zitten praten. Hij had pech met zijn camper, maar hij hoopte dat de volgende dag de onderdelen uit Johannesburg aan zouden komen, zodat de monteurs van de plaatselijke garage de camper weer konden repareren. ’s Avonds na het eten maakten we weer een vuurtje om bij te zitten. Ik maakte het internet verslag af, zodat ik het de volgende dag op het net kon zetten. Het was  bewolkt geworden maar volgens de plaatselijke bevolking zou het  niet gaan regenen. Het voordeel van de bewolking was wel dat het veel minder afkoelde ’s avonds en dat we dus veel aangenamer konden zitten. Er vielen toch wel een paar druppels regen, maar daar bleef het gelukkig bij. Bij het ontbijt scheen de zon weer. We waren aardig op tijd uit bed maar we kregen weer veel aanloop, dus het duurde toch nog wel even voordat we konden vertrekken. Tijdens het vertrek werden we uitgebreid gefilmd door onze buurman met de Unimog camper. Hij kon nog niet weg, want de onderdelen die hij nodig had waren nog niet gekomen. We gingen eerst nog even langs het internet café, om het verslag op de site te zetten. Er was ook een email van Arno, waarmee hij bevestigde dat hij de volgende week naar ons toe zou vliegen. Met dit leuke vooruitzicht  vertrokken we uit Upington. We gingen richting het Kgalagadi Transfrontier park. Het was een lange rechte asfaltweg, dus ondanks dat we al heel wat tijd verloren hadden met winkelen en internetten konden we toch nog bijna tweehonderd kilometer opschieten. Even na vieren zagen we een campingbordje in het plaatsje Askham. We besloten om daar maar te blijven. Het was een klein campinkje waar we de enige gasten waren. Er was een keukentje waar we lekker warm konden koken en eten. We zijn daar de hele avond maar blijven zitten.

Het werd erg koud ’s avonds, dus op die manier spaarden we een hoop brandhout uit. Op zaterdagmorgen waren we op tijd weer vertrokken, de eerste twintig kilometer nog asfaltweg, maar daarna gravel met heel veel en heel erg wasbord. Bij de koffiestop hebben we de banden maar af laten lopen tot 1,5 en 1,3 (achter en voor) toen reed het een stuk prettiger. Om half twee waren we bij het park. We waren van plan om door te rijden naar de camping die 120 kilometer in het park lag, maar toen we bij de poort stonden zagen we dat er vooraan ook een goed ogende camping was. We besloten om daar maar twee nachten te blijven en dan op zondag met één auto het park in te gaan. Dat zou een heleboel brandstof schelen en dan hadden we een lekkere rustige zaterdagmiddag in de zon. Toen we bij de receptie ingeschreven hadden reden we de camping op. We hadden in het langsrijden al gezien dat er een Nederlandse Toyota Landcruiser stond en de mensen die erbij hoorden stonden ons al op te wachten. We parkeerden de Jeeps en zodra we uitgestapt waren werden we uitgenodigd op de koffie bij de familie Linders, onze nieuwe buren. We vonden het allemaal lekker om weer eens in het Nederlands te praten en we hadden elkaar genoeg te vertellen over de reizen die we maakten. Ze vonden de reis die wij aan het maken waren schitterend en ze wilden er van alles over weten. Wij op onze beurt waren natuurlijk ook nieuwsgierig wat zij precies aan het doen waren. Ze hadden de Landcruiser naar Zuid-afrika verscheept en drie gezinnen gebruikten hem om reizen door zuidelijk Afrika te maken. Zij waren nu voor zeven weken door Zuid-Afrika en Namibië aan het reizen en aan het einde van de volgende maand nam een broer de auto weer over en vlogen zij weer terug. Het was niet de eerste lange reis die ze maakten, ze vertelden dat ze al veertig jaar erg reislustig waren. Vaak met de fiets, maar vroeger ook met de 2CV (eend) en in de winter ook met de camper. We zaten zo een paar uur lekker te kletsen, dus al gauw was de middag om. Ze waarschuwden ons dat het 's avonds en 's nachts bitter koud werd, dus het leek ons een goed plan om de grote tent maar weer eens op te zetten, maar eerst fotografeerden en bekeken uitgebreid elkaars auto's.

Ik wilde ook mijn navigatie systeem laten zien, maar tijdens het opstarten zag ik allerlei foutmeldingen, dus dat liet ik maar even zitten. Toen we de grote tent hadden staan was er nog net tijd voor een biertje in de zon en toen het donker en koud werd gingen we naar binnen. Het was een goed gedachte geweest van de grote tent, want buiten werd het weer ijzig koud, maar binnen met het kooktoestel aan was het prima uit te houden. Ik probeerde mijn computer nog maar weer eens op te starten, maar dat lukte niet meer. Ook met de reparatie diskettes van de vorige keer kreeg ik hem niet aan de gang. Met de andere harde schijf deed hij het wel, maar ik had natuurlijk de navigatie software nog steeds niet op CD gezet, dus ik zat weer met het probleem dat ik het nu niet meer kon kopiëren. Ik zat de rest van de avond te proberen een oplossing te vinden, maar het lukte niet. Met een beetje rotgevoel ging ik naar bed. Ik sliep er gelukkig niet minder om en van de kou had ik ook geen last. Toen ik wakker werd hoorde ik Herman afscheid nemen van onze buren. Zij gingen naar het kamp aan de andere kant van het park. Ik ruimde mijn bed vast op, want we zouden met mijn Jeep het park in gaan. Toen ik daar mee klaar was en me ging wassen kwamen de buren nog een keer terug. Ze hadden me uit de tent zien klimmen en wilden nog even speciaal gedag zeggen. Na een ontbijtje buiten in de zon klapte ik de tent in en reden we het park in. We reden een rondje van ruim 100 kilometer. We hoopten leeuwen te zien, maar daarvoor moest je kennelijk verder het park in of vroeger vertrekken. We zagen wel ontelbare gemsbokken, springbokken en struisvogels. Voor de eerste keer zagen we ook Wildebeesten (gnoe's).

Bij een picknick plaats op het verste punt van onze route namen we een biertje en daarna reden we weer terug over een slechte weg met veel wasbord. Terug op de camping luisterden we naar radio Tour de France en probeerde ik nog verder te komen met het repareren van mijn computer. In de loop van de avond heb ik de pogingen maar op gegeven. We moesten toch nog met thuis SMS-en over medicijnen die Arno mee zou kunnen brengen, dus ik SMS-te ook maar naar neef Jaap dat hij aan Arno ook wat reparatie software en een nieuwe windows CD mee moest geven. Dan kon ik aan het einde van de week als Arno aan zou komen misschien nog wat voor elkaar krijgen. We SMS-ten ook nog met de broers en zussen die op vakantie waren en we keken de foto's van de middag. Zo hadden we toch nog een gezellige zondagavond, bij het kooktoestel in de tent. We bleven de volgende morgen in bed totdat de temperatuur weer wat draaglijk werd. Na de dagelijkse was- en scheerbeurt konden we weer in de zon ontbijten. Het bleek wel dat ons ritme wat anders was als van de Zuid-Afrikanen, want toen wij aan het ontbijt zaten was de camping al helemaal leeg gelopen. Tijdens het ontbijt werden we omringd door vogels en eekhoorns. wij waren kennelijk de enige interessante voedselbron die ochtend.

Na het ontbijt ruimden we de grote tent en de daktentjes weer op en we vertrokken. Voordat we de weg weer op gingen gooide ik bij de pomp van het park de tank nog even vol met de laatste randen die we hadden. We wilden bij Rietfontein de grens met Namibië over. Het was over de hoofdweg ongeveer 200 kilometer, maar op één van de kaarten die we hadden stond ook nog een binnendoor weggetje, zo'n honderd kilometer korter. We wilden die route graag rijden, maar we hadden het begin van de weg op de heenweg naar het park niet kunnen ontdekken. Net buiten het park liep er een vrouw te liften. Ik vond het zielig om haar voorbij te rijden terwijl ik een lege stoel had, dus ik stopte en ze stapte in. Ze wilde ongeveer tien kilometer meerijden. Ik vroeg of ze uit de streek kwam en of ze wist waar de binnendoor weg naar Rietfontein begon. Zij wist het niet precies, maar iemand bij de plek waar ze moest zijn zou dat wel weten. Ik zette de vrouw af bij een huisje en ze liep naar binnen. Al snel kwam er een man naar buiten die me de weg wel wilde wijzen naar Rietfontein via de kortste route. Ik vond het prima, dus hij stapte bij me in. Ik ging voorop rijden en na een paar kilometer hoofdweg stuurde hij me rechtsaf een zandpad op. We moesten door een hek, maar hij zei dat het geen probleem was en hij deed het voor me open. De zandweg liep verder, met af en toe een landhek wat onze "gids" voor ons open en dicht deed. Het was een prachtige route over een pad van los zand. Het was heerlijk rijden. na een paar uur, zo'n 110 kilometer verder kwamen we bij Rietfontein. We hoopten daar internet en een PIN automaat te vinden, omdat de Zuid-Afrikaanse randen in Namibië ook gebruikt kunnen worden. Helaas stelde het dorp  niet veel voor, er was alleen een supermarkt en die was tussen de middag nog dicht ook en over een PIN automaat en internet hoefde je al helemaal niet te denken. Nadat onze gids uitgestapt was namen we dus nog maar een bakkie koffie en reden we door naar de grens. Bij zowel de uitgrens van Zuid-Afrika als de ingrens van Namibië ging alles heel gemoedelijk. Op aanwijzingen van ons kregen de carnets bij Zuid-Afrika een uit stempel en bij Namibië een in stempel en na nog een stempeltje in de paspoorten en een vluchtige voertuig controle konden we Namibië in.

We kregen een papiertje mee waarmee we in het volgende dorp naar een kantoortje moesten gaan om wegenbelasting te betalen. We hadden geen geld meer, dus we hoopten dat er in het volgende dorp een PIN automaat zou zijn. Het volgende dorp, Aroab stelde ook niets voor. We vonden wel het restaurantje waar je de wegenbelasting moest gaan betalen. Toen we daar stopten werden we direct al omringd door bedelende kinderen en zwervers, het begon weer iets meer op Afrika zoals je het in gedachten hebt te lijken. We gingen naar binnen om te betalen, maar daar accepteerden ze geen kaarten, dus we moesten cash hebben. In de supermarkt was een mini PIN automaat, maar nadat ik alle kaarten die ik bij me had geprobeerd had kwam er nog steeds geen geld uit. Nog steeds zonder geld toch maar weer naar het restaurantje gegaan. Het vrouwtje wilde ons graag helpen, maar ze wilde eigenlijk ook geen dollars of euro's accepteren omdat ze niet wist hoe ze die terug zou moeten wisselen. Na een poosje bedacht ze dat ze een vriend had die nog wel eens Amerikanen op bezoek kreeg. Ze belde hem op en bij hem kon ze haar dollars wel weer wisselen. De wegen belasting was omgerekend ongeveer veertig dollar voor de twee Jeeps. We hadden alleen maar een briefje van 50 dus dat hebben we maar zo gelaten. Toen dat allemaal geregeld was vroegen we of ze een plek wist waar we konden kamperen. Ze zei direct dat we wel achter in de tuin mochten staan. ze hadden ook een bed & breakfast en we mochten de toilet en badkamer daarvan wel gebruiken. Ik zei nog maar eens een keertje dat we geen geld hadden, maar dat was geen probleem. Zo hadden we toch nog een redelijk goedkope kampeer nacht. We zochten een vlak plekje in de achtertuin en zaten nog even lekker in de zon. We voelden ons er direct al thuis, want er werd op het terrein druk gesleuteld aan Amerikaanse pickup trucks en andere vrachtwagentjes.

Het werd niet zo snel koud, dus we kookten en aten buiten. We probeerden Arno nog te bereiken per SMS, maar we kregen geen antwoord, dus we wisten niet of hij ons SMS-je gelezen had en moesten maar hopen dat de familie in Nederland zorgde dat alles wat hij mee moest nemen bij hem terecht zou komen. We besloten om toch maar binnendoor naar Windhoek te rijden, ondanks dat we geen geld hadden. We hadden benzine genoeg en hoe we de volgende nacht zouden betalen zouden we wel zien en wie weet kwamen we toch nog een PIN automaat tegen. De volgende morgen vertrokken we weer vol goede moed richting Windhoek. Het reed heerlijk, goede gravelwegen door een woestijnachtig landschap. Wel stonden ook hier ook overal hekken langs de weg. De temperaturen werden steeds beter, op een gegeven moment stond de thermometer weer op 28 graden, dat hadden we een tijd niet meer gehad. Ik moest wel ongeveer een kilometer afstand houden vanwege het stof, maar de bakkies deden het sinds het laatste onderhoud weer een stuk beter. Ik kon dus Herman redelijk bereiken. zeker als ik iets dichterbij ging rijden. Andersom werkte het ook zo, als de stofwolk weer dichterbij kwam luisterde ik even extra goed of er wat gezegd werd door de bak en zo hielden we contact. De dorpjes langs de route stelden niet veel voor. Een PIN automaat vonden we dus ook niet. Benzine was meestal wel te koop, maar daar hadden we geen geld voor. Het was niet echt een probleem, want we hadden volgens berekening ongeveer genoeg bij ons om Windhoek te halen. Op een gegeven moment zagen we een bordje over een camping op ruim zestig kilometer. Het liep al tegen vieren dus dat kwam mooi uit. Om vijf uur reden we het erf op van een boerderij, waar ook huisjes verhuurd werden en waar ook een camping opgezet was. We werden hartelijk welkom geheten door Pieter Jr., de zoon des huizes. Ook hier werd nog Afrikaans gesproken. We vertelden direct dat we nog geen Namibische dollars hadden, maar dat was geen probleem, want de Zuid-Afrikaanse rand kon hier ook gebruikt worden met een koers van één op één. We zeiden dat we er daar ook niet veel van hadden, maar toen hij vertelde dat het kamperen maar 80 rand kostte was het probleem opgelost. dat hadden we precies nog. We konden een plekje uitzoeken in de tuin.

Het was gezellig ingericht met overal zitjes en picknicktafels en natuurlijk braaien. We konden daar dus prima een avondje doorbrengen. Later kwam Pieter senior ons ook nog even begroeten en nog maar weer eens benadrukken dat we er van moesten genieten, dat zeggen ze dus ook in Namibië. Het koelde 's avonds toch nog wel behoorlijk af, maar met het hout dat we in de tuin vonden konden we een lekker vuurtje maken. De volgende morgen was het wel erg koud. We wilden een beetje op tijd vertrekken, dus we waren voor de gelegenheid maar eens voor acht uur uit bed gekomen. We wisten direct weer dat het eenmalig was, het vroor bijna nog. Bij het tent opruimen kreeg ik zulke koude handen dat ik er misselijk van werd. Tijdens het ontbijt hielp de zon gelukkig weer goed mee om de temperatuur weer draaglijk te maken en toen we voor tienen wegreden bij deze paradijselijke oase in de Namibische woestijn, kon het raampje alweer open. Het werd weer een dag van lekker doorrijden over de gravel wegen. Onderweg maakten we nog een praatje met de chauffeurs van een eigenbouw woestijn buggy. Een fraai stukje huisvlijt op het gebied van auto techniek.

Zo'n honderd kilometer voor Windhoek begon de asfaltweg weer. We verdeelden de benzine die we nog in de reserve tanken hadden en we zouden het net kunnen halen. Herman moest misschien wel een beetje gas gebruiken, want hij kon zonder sleutelen weer op gas rijden. We wilden eigenlijk doorrijden tot het wildpark aan de westkant van Windhoek om daar Arno op te wachten, maar we kwamen van de oostkant en het vliegveld lag ook aan die kant. Toen we twintig kilometer voor Windhoek een camping zagen zijn we dus ook direct gestopt. We konden daar een plek krijgen en het was nog goedkoop ook. We konden ook nog rijden, want de tanken waren nog niet leeg, dus dat was ideaal gelopen. We zijn wel nog even met Herman's auto naar Windhoek gereden om te pinnen en vast één auto vol te tanken. Dat kon er wel af, want we bespaarden een hoop brandstof doordat we zo dicht bij het vliegveld zaten. De avond was niet zo koud, dus bij de luxe braai, met lamp en stopcontact konden we na de prachtige zonsondergang lekker de avond doorbrengen met koken, kampvuurtje stoken en computeren.

Op donderdag ochtend deden we eerst wat onderhoud aan de Jeeps. Een doorsmeer beurt was na een paar duizend kilometer stof wel weer eens nodig. Toen ik onder mijn Jeep lag zag ik dat de voorste krukas keerring flink begon te lekken. Ik had nog wel naar Arno ge-SMS't of hij er één mee kon brengen, maar wist dus niet of dat bericht aangekomen was. ’s Middags gingen we even internetten in de stad. Windhoek de hoofdstad van Namibië bleek een vriendelijk stadje te zijn, het leek meer op een Nederlandse provincie stad dan op een hoofdstad van een groot land. Toen we weer terug kwamen op de camping zetten we de grote tent op voor Arno en toen namen we nog een biertje. Tegen zessen ging ik naar het vliegveld om Arno op te pikken en Herman zou in die tijd eten koken. Ik kwam kwart over zes op het vliegveld aan en Arno zou tien over zes aankomen, ik was dus keurig op tijd. Het bleek alleen toen ik in de aankomst hal kwam dat het pas kwart over vijf was. In Namibië moest de klok een uur terug gezet worden, maar dat hadden we nog niet in de gaten gehad. Ik moest dus in ieder geval nog een uur wachten. Om tien voor half zeven landde het vliegtuig, dus rond kwart over zeven kwam Arno binnenwandelen in de aankomsthal. Een half uurtje later waren we weer op de camping. Het was weer een warmere avond, we konden dus lekker buiten bij een vuurtje blijven zitten.

Tijdens het koken en het eten hadden we elkaar natuurlijk heel wat te vertellen. Arno pakte de spullen uit die hij voor ons meegenomen had. Hij had medicijnen bij zich voor Herman, door de verzekering vergoed, dus nu had Herman genoeg tot het einde van de reis. Van neef Jaap een paar CD’s met computer software om mijn laptop weer goed op gang te krijgen en gelukkig ook de krukas keerring. Arno had de keerring bij Offroad Centre Utrecht gehaald en toen ze daar hoorden dat het spullen voor ons waren hoefden ze niet betaald te worden. We kregen de spullen als sponsoring voor onze worldtour. Ron en Antoinette en de rest van het team hartelijk dank! Ze hadden er ook nog een stapel 4WD magazines bij gedaan, dus we hadden de komende tijd ook weer wat te lezen. Het werd een gezellig avondje. Arno probeerde zijn nieuwe video camera ook nog uit, maar omdat hij hem nog niet gebruikt had leverde dat nog de nodige hilariteit op. Na een lekkere nachtrust vertrokken we naar het nationaal park aan de andere kant van de stad. We deden eerst weer uitgebreid boodschappen voor de komende weken en tankten de jeeps nog maar weer eens vol. We hadden nu weer wat extra’s te besteden, want Arno betaalde ook mee. Arno zijn klusbus hoort van nu af dus ook bij de sponsors. Na het winkelen reden we weer de stad uit richting het Daan Viljoen nationaal park. Een park dicht bij Windhoek, waar je als het goed is heel wat wild moest kunnen zien. We reden de onverharde route eerst nog maar voorbij. We hadden het idee om er nog een dagje extra te blijven staan, dus we hadden nog genoeg tijd om de dieren die er zouden zitten op te gaan zoeken.

De eerste middag bleven we dus lekker bij de tent. Ik rommelde wat aan mijn computer, Arno leerde te werken met zijn camera en Herman hield zich bezig met het voorbereiden van de maaltijd. Dit alles natuurlijk onder het genot van een vers gekocht koel biertje. ’s Avonds werd het heel snel kouder, dus het koken en eten deden we binnen in de grote tent. Met het kooktoestel aan was het daar goed uit te houden. Aan het einde van de avond had ik mijn computer weer aan de praat met de spullen die neef jaap geleverd had. Ik had toen naar bed ging al wat moeite om mijn voeten warm te krijgen, dat klopte wel want toen ik de volgende morgen wakker werd was de binnenkant van de tent wit van het ijs wat er op zat. We hoefden de tentjes deze keer niet op te ruimen, dus we konden toen de zon de omgeving weer wat opgewarmd had een plekje in de zon opzoeken voor het ontbijt. Na de koffie gingen we het park verkennen. Er waren wandelroutes van drie, negen en vierendertig kilometer. Negen kilometer leek ons een mooie afstand dus daar begonnen we maar mee. Het was een mooie wandeling, maar veel beesten zagen we niet. Een eenzame gnoe was het enige wild wat we te zien kregen.

Een beetje teleurgesteld door deze matige score probeerden we het aan het einde van de middag nog maar een keer. De korte wandelroute liep naar een meertje en we dachten dat de beesten daar bij zonsondergang vast wel kwamen drinken. Het was weer een mooie wandeling en deze keer zagen we gnoes en apen. Al weer wat meer als de vorige keer. We waren net voor het donker weer terug. Het werd weer een avond in de tent zitten, want toen de zon onder was zakte de temperatuur alweer snel. Op zondag wilden we een flinke etappe rijden. We gingen naar Sossusvlei, een gebied met mooie zandduinen. Omdat je in Namibië alle campings in nationale parken van te voren moet boeken hadden we hadden de camping die daar lag al besproken voor de volgende twee nachten. Het was een rit van 370 kilometer, voor ons een afstand die we meestal niet in één dag doen. We waren redelijk op tijd uit bed, dus we konden op tijd vertrekken. We besloten voordat we van het park af gingen toch eerst maar het offroad rondje nog maar even te rijden, een goede gedachte, want op het rondje zagen we zebra’s, giraffes, gnoes en een hartebeest. De rit liep verder voorspoedig, over goede gravel wegen. Rond een uur of half vijf waren we bij de camping in Sesriem, vlak bij Sossusvlei. We kregen daar een mooi plekje toegewezen onder een grote boom. Volgens de boeken zou de zonsopgang in de zandduinen van de Sossusvlei iets heel bijzonders moeten zijn. We besloten dus maar om dat te gaan meemaken. Om kwart voor zes zou het hek van de weg naar de Sossusvlei open gaan. Na een gezellig avondje in de grote tent gingen we dus maar op tijd naar bed omdat ik de wekker op vijf uur gezet had. We konden dan de tentjes opruimen en op tijd vertrekken. Het viel de volgende morgen wel even tegen, het was waarschijnlijk meer dan een jaar geleden dat we een keer de wekker gezet hadden. Het was nog koud ook, maar toen de tentjes ingeklapt waren was het ergste leed geleden. Eenmaal in de Jeeps hadden we geen last meer van de kou en konden we aan de 45 kilometer naar de duinen beginnen. We hadden in de Lonely Planet gelezen dat op duin 45, die 45 kilometer van het hek lag, de zonsopgang mooi te zien zou zijn. Het hek ging een uur voor zonsopgang open en met de maximum snelheid van 60 kilometer per uur had je dan nog een kwartiertje om de duin te beklimmen. We waren niet de enigen die zo gek waren om voor dag en dauw op pad te gaan. Er waren een paar overland trucks vol met toeristen die ook de duin aan het beklimmen waren.

 

De zonsopgang was wel mooi, maar niet echt spectaculair, waarschijnlijk om dat het nogal nevelig was, maar het was wel een vermakelijk gezicht hoe al die mensen naar de zonsopgang zaten te kijken. Toen de zon ruim boven de horizon was stond iedereen een beetje te kijken wat nu te doen. Wij besloten om als eersten om de duin langs de andere kant af te lopen. We konden nog net een foto maken van alle mensen die op de rand van de duin zaten, daarna werd ons voorbeeld door de anderen gevolgd.

Toen we weer bij de Jeeps waren besloten we eerst maar om een stuk verder te rijden om een ontbijtplekje te zoeken. Aan het einde van de asfaltweg was een parkeerplaats, met picknicktafels in de zon. We zaten daar een uurtje lekker te ontbijten en te kijken hoe de toeristen als Afrikaanse arbeiders achter in een pickup verder de vallei in gereden werden. Wij konden na het ontbijt zelf verder de vallei in rijden, want wij hadden zelf vierwiel aangedreven auto’s.

Het was een leuk stukje door het zand rijden. De duinen in hebben we maar niet met de auto geprobeerd. Er stonden overal staalkabels gespannen aan de rand van de parkeerplaats, dus rijden in de duinen zal wel niet de bedoeling geweest zijn. We hadden wat gehoord over "sandboarden", met een soort surfplank van de zandduinen af. Een surfplank hadden wij niet, maar wel de kartonnetjes van de treetjes black label bier. Gewapend met ieder een kartonnetje wandelden we de steilste duin op. Eenmaal boven konden we onze kunsten gaan vertonen. Op één of andere manier werkte het niet echt, na een meter kwamen we ongeveer alweer tot stilstand. Herman heeft het ook nog voorover, met hoofd vooruit geprobeerd, maar meer dan een meter winst leverde dat ook niet op.

 Gelukkig was het uitzicht wel prachtig, we genoten er een poosje van en vermaakten ons met een wedstrijd wie zijn bierkartonnetje het verste op eigen kracht van de duin af kon glijden. Herman zijn kartonnetje won deze wedstrijd met glans. Na een poosje in het zand spelen wandelden we weer naar de jeeps. We wilden ook de zonsondergang zien, dus we hadden lekker de tijd. We hebben een lekker dagje zitten relaxen in het prachtige duinlandschap. Tussendoor bereidde Herman ook nog de warme maaltijd, dus voordat de zon onderging konden we eerst lekker eten. Tegen de tijd dat de zon onder ging reden we weer naar de eerste parkeerplaats. We begrepen toen dat het in de loop van de dag steeds rustiger werd, want de zonsondergang was helemaal niet bijzonder, omdat de zon nog lang niet onder was toen hij al achter de duinen verdween.

We reden lekker op het gemak, met de cruisecontrol op zestig km per uur weer terug naar de camping. Er was zoals altijd ook weer een kampvuur plaats, dus we zaten de hele avond lekker bij een vuurtje. Het werd weer een koude nacht, er zat de volgende morgen zelfs ijs op het zand. We hoefden gelukkig niet vroeg uit bed, dus we konden wachten tot het in de zon weer lekker warm was. Na het ontbijt gingen we de andere attractie van Sesriem bezoeken, de canyon. We wisten niet echt wat we er ons bij voor moesten stellen, maar het was een door de rivier uitgesleten sleuf van een meter of twintig diep. Je kon door de kloof wandelen, de grillige vormen in het zonlicht waren de moeite van het bekijken zeker waard.

Na het bezoek aan de kloof tankten we de Jeeps nog maar weer eens vol en vertrokken we weer. We wilden in drie dagen naar het Etosha Nationaal park, in het noorden van het land rijden. Voor het volgende weekend hadden we daar een paar nachten op de campings besproken. We hoefden ons niet te haasten, dus we konden op ons gemak van het landschap genieten. Het eerste deel van de dag reden we door het Namib-Naukluft Nationaal park. Grote vlaktes met geel gras, met op de achtergrond grillige rotspartijen. Allemaal prachtig om te zien. Onderweg kwamen we door het plaatsje solitaire. het plaatsje was niet meer dan een benzine pomp en een eetgelegenheid. Volgens de Lonely planet kon je er bij de bakkerij wel lekker brood en heerlijke apfelstrudel krijgen, dus we stopten er toch maar. Er woonde kennelijk een Jeep liefhebber, want aan de muur hing een heuse Jeep grille. We hebben de eigenaar niet gevonden, maar hebben maar wel een Jeep Worldtour sticker op het raam achter gelaten.

De temperatuur liep voor het eerst sinds dagen weer eens op boven de dertig graden, het was heerlijk rijden op deze manier. In de loop van de middag kwamen we weer door een nationaal park, waar ook kampeerplaatsen waren. Het bleek alleen wel dat ook deze campings van te voren besproken moesten worden. Wij hadden niets besproken, dus we moesten wachten totdat we een ”gewone” camping tegen kwamen. Het was een groot park, dus de camping vonden we pas toen we bij de kust aangekomen waren, in het plaatsje Walvis Baai, na een saaie rit van een kilometer of 100 door een kale vlakte. Walvis Baai is een plaatsje wat helemaal in het zand ligt, aan de ene kant het strand, wat aan de andere kant naadloos overgaat in de duinen van de Namib woestijn. Het waaide erg hard, maar dat was kennelijk vaker zo, want de kampeerplaatsen waren voorzien van hoge rieten schuttingen om de wind tegen te houden. Net voor donker hadden we de tent staan. De temperatuur was alweer gezakt tot 16 graden, dus we gingen direct binnen zitten. We bekeken ’s avonds de eerste video beelden van Arno op het grote scherm van de computer, het bleek wel dat er nog wat geoefend moest worden voordat Arno als cameraman voor de omroep aan de slag kon. Voor privé gebruik waren de beelden prima, zodat we nog een keertje konden lachen om het geknoei in de zandduinen. De volgende morgen was Walvis Baai gehuld in een dikke mist. Er was niet veel aan op deze manier, dus we ruimden snel de tenten op en vertrokken weer. Na even boodschappen doen in het Duits ogende stadje reden we verder naar het noorden. Eerst nog 100 kilometer langs het strand, op een onverharde weg die zo glad was dat Arno niet eens in de gaten had dat het geen asfalt was. Daarna namen we afscheid van de Atlantische oceaan.

We reden weer het binnenland in, na een paar kilometer trok de mist op, de zon ging weer schijnen en de temperatuur werd al snel weer aangenamer. Na weer zo’n 100 kilometer saaie vlakte werd het landschap weer mooier. In Uis het eerste dorp wat we tegenkwamen zagen we een camping en een benzine pomp. We besloten om daar maar te blijven. We konden een middagje heerlijk in de zon zitten, met temperaturen rond dertig graden, zoals ze die ze in Nederland inmiddels ook gewend waren. Volgens de berichten op de wereldomroep volgde in Nederland de ene hittegolf de andere op. Ook de volgende morgen was het weer lekker weer. Eindelijk hoefde je eens niet diep in je slaapzak te blijven totdat de zon warm was, je kon nu zonder kou uit bed stappen. Doordat de temperatuur zo vroeg al aangenaam was werd het tijdschema spontaan ook met anderhalf uur vervroegd. Om half tien vertrokken we dus al weer voor de volgende etappe naar het Etosha Park. Het was weer een mooie rit door het woestijnachtige landschap van noord Namibië. We kwamen soms verkeersborden tegen waarop werd gewaarschuwd voor overstekende olifanten, maar helaas zijn we er geen een tegen gekomen.

Aan het einde van de middag kwamen we weer op de hoofdweg die naar het park liep. Volgens de Lonely Planet zouden er langs de weg een paar kampeergelegenheden zijn. We hadden voor deze nacht nog geen kampeerplaats in het park besproken. Bij één van de lodges langs de weg stond inderdaad een camping symbooltje. We konden daar een plekje krijgen op de vrij Spartaanse camping. Er was geen elektriciteit en het sanitair bestond uit een paar rieten hutjes met een WC en een douche. Er werd wel een op hout gestookte boiler heet gemaakt, dus er was in ieder geval wel warm water. Zo kon je bij het licht van een slecht brandend olielampje het stof nog van je af douchen. We maakten weer een gezellig kamp met de twee daktenten en de grote tent. Er was ook een grote vuurplaats en in de omgeving lag voldoende hout om een groot vuur te maken. Voor de warmte was het deze keer niet echt noodzakelijk, maar het is altijd erg gezellig. Na een lekker avondje, met veel gefantaseer over alle beesten die we  de komende dagen in het park tegen zouden komen konden we weer bij een aangename temperatuur de slaapzakken in kruipen. De volgende morgen was het nog maar een kort ritje over een mooie asfaltweg naar het Etosha Nationaal Park. Vlak voor de poort dronken we nog een bakkie koffie en toen gingen we naar de ingang. Bij de ingang werd de boeking, die we in Windhoek al gemaakt hadden, gecontroleerd. Alles was in orde en na een uitgebreid  praatje met het personeel aan de poort over onze reis, konden we het park in.

De weg naar het eerste kamp was er nog een mooie asfaltweg, maar op de eerste kilometers kwamen we al springbokken en zebra’s tegen. Toen we bij het kamp kwamen  moesten we eerst nog de entree voor drie dagen betalen, niet echt goedkoop, nog 750 N$ (€90), terwijl we bij de boeking ook al 720 N$ (€85) aan campingkosten betaald hadden. Op het camp was alles wel prima geregeld, elke plek had een eigen braai en een lamp en elektriciteit. We zouden dus zonder beperkingen al onze foto en video beelden van alle dieren die we tegen zouden komen kunnen bekijken. Nadat we de grote tent opgezet hadden vertrokken we voor de eerste rit het park in. De westkant van het park was alleen voor de reisorganisaties, maar van het kamp waar we zaten in westelijke richting tot het hek voor de touroperators konden we nog een mooi ritje maken. We zagen direct al enorme aantallen springbokken, Zebra’s en gemsbokken, allemaal erg leuk, maar die hadden we eigenlijk allemaal al gezien. We kwamen voor de Big five, (leeuwen, luipaarden, neushoorns, olifanten  en buffels) buiten de buffels zouden ze allemaal in het park te zien moeten zijn. Helaas nog niet veel resultaat deze keer, maar we hadden nog drie dagen , dus het zou nog wel goed komen. Na het ritje kwamen we terug op het kamp. Het was inmiddels aardig druk geworden, een groot deel van de bevolking kwam uit grote trucks met  hoge zitplaatsen, die optimaal uitzicht op de beesten mogelijk maken. We zaten een lekker avondje bij de tent en tussendoor bezochten we ook nog de drinkplaats voor de beesten die ze bij het kamp gemaakt hadden. Er stonden een paar schijnwerpers op gericht, dus ook bij duisternis kon je nog zien wat er kwam drinken. We zagen daar giraffes, olifanten en een neushoorn, maar eigenlijk vond ik het toch niet helemaal echt. Het deed me erg dierentuinachtig aan.

Kennelijk dachten anderen daar anders over, want er waren er heel wat die de hele nacht bleven zitten, gewapend met camera’s met enorme telelenzen. Wij gingen gewoon lekker de warme slaapzak in en de volgende morgen ontbijtten we lekker in de zon. Ook alweer anders als de gemiddelde parkbezoeker, want toen wij aan het ontbijt zaten waren bijna alle anderen al vertrokken op weg het park in om dieren te gaan bekijken. Nadat wij onze tenten opgeruimd hadden gingen we ook het park in. We reden alle kleine weggetjes die op de plattegrond stonden. Ik had de plattegrond ook in de computer gezet, dus met de GPS konden we perfect zien hoe we de paden op de beste manier konden volgen, zodat we niets over zouden slaan. Er waren door het hele park drinkplaatsen, sommige natuurlijk gevormd, sommige door de mensen aangelegd. Rond deze drinkplaatsen zag je de meeste beesten. Volgens de Lonely Planet was dus de beste manier om van dit park te genieten lang op de drinkplaatsen blijven. Je moest dan voorzien van hapjes, koude drankjes en meer van dat soort zaken te wachten tot de dieren naar je toe kwamen. Het was bovendien ook nog ten strengste verboden de auto te verlaten. Dit alles sprak ons wel aan, dus we bezochten veel van de drinkplaatsen en we genoten van alle beesten die we zagen. Niet alleen van de grote zoogdieren, maar ook van de kleintjes en van de vele vogels in allerlei soorten. We hadden deze keer ook een boekje gekocht met plaatjes van de verschillende dieren, dus we konden ook nog bepalen welke soorten we gezien hadden.

Op de kaart is de rode lijn de route die we door het park gereden hebben. Na een heerlijke dag , een kleine tweehonderd kilometer meer op de teller kwamen we net voor zonsondergang bij het tweede kamp aan. Daar ook weer hetzelfde tafereel met alle groepen toeristen die uit de grote trucks kwamen. Ook hier weer een eigen vuurplaats een lamp en elektriciteit, dus alles weer prima in orde. De volgende morgen gingen we weer verder het park door. Ook nu weer prachtige ritten met veel beesten, maar de leeuwen en neushoorns konden we nog steeds niet ontdekken. We maakten iets minder kilometers als de eerste dag en kwamen nu iets vroeger aan op het volgende kamp. Na een noodzakelijk reparatietje aan het elektrisch systeem van mijn Jeep hadden we nu iets meer tijd om nog in de zon van een biertje te genieten. Na de maaltijd konden we weer lekker bij een vuurtje zitten. We bleven weer iets langer op dan de gemiddelde parkbezoeker en we konden zien hoe de wilde zwijnen en de jakhalzen die op het kamp rondliepen de vuilnisbakken en de niet opgeruimde voorraden van de mede kampbewoners plunderden. De laatste ochtend in het Etosha park reden we nog een hele mooie route naar de uitgang. Heel veel dieren die op de prachtig ogende drinkplaatsen verzameld waren.

Rond de middag verlieten we het park weer, we moesten langzamerhand weer verder gaan reizen, want er waren al bijna anderhalve week om van de drie weken dat Arno met ons mee zou rijden en aan het einde van die drie weken moesten we hem op het vliegveld van Lusaka in Zambia afzetten. We reden vanuit het park richting Tsumeb, de enige grotere plaats in deze hoek van Namibië, in de hoop daar een supermarkt en een drankwinkel te vinden, zodat we daar weer wat voorraden in konden slaan voor de rit door Botswana, in de richting van de Victoria watervallen. De enige weg naar Tsumeb was een saaie asfaltweg, na anderhalf uur tachtig op de cruisecontrol waren we er. Het was wel een redelijke stad, dus er waren inderdaad winkels om de voorraden aan te vullen. Nadat we de proviand kisten weer gevuld hadden reden we naar de plaatselijke camping. Het was een soort oase in de woestijn, met groene grasvelden en bomen. We konden er nog een poosje lekker in de zon zitten en zelfs nog even spelen in de speeltuin samen met de "buurmeisjes". ’s Avonds werd het wel weer fris, maar ook hier was natuurlijk weer een braai annex kampvuurplaats aanwezig, zodat we weer lekker warm konden zitten. De "buurmeisjes" hebben we verder jammer genoeg niet meer gezien.

De volgende morgen gingen we op weg richting Botswana. De eerste 70 kilometer waren nog asfalt, later werden het weer gravelwegen, eerst van zeer goede kwaliteit, later iets minder. We schoten goed op , rond een uur of drie kwamen we bij het plaatsje Tsumkwe,   de laatste plaats voor de grens. We hoopten daar nog benzine te kunnen tanken, maar op de benzinepomp die er stond was nog een prijs van drie jaar geleden te lezen en er kwam ook niemand om ons te bedienen. Dat ging dus niet lukken. Niet echt een probleem, want we hadden genoeg bij ons, maar tanken bij de pomp is makkelijker dan uit de eigen reservetank. We reden dus maar door richting de grens, maar we wilden nog kamperen in Namibië. Op de kaart en in de Lonely Planet stonden vermeld dat er in deze streek reusachtige Baobob bomen moesten zijn, met een stam omtrek van dertig meter, dat wilden we natuurlijk wel zelf controleren. Op een gegeven moment zagen we een bordje "grootboom", met een camping symbooltje erbij, dat zag er dus goed uit. Het bord wees een paadje in, zeer slecht te berijden, met heel veel wasbord en vol met olifanten drollen. We zagen in gedachten al de olifanten rond de tent lopen onder de grote boom. We reden het hele pad uit en ook alle zijpaadjes, maar de echte grote boom konden we niet vinden, Er waren wel flinke bomen, met omtrek tot ongeveer tien meter, maar daar kwamen we natuurlijk niet voor.

De camping die er zou moeten zijn vonden we ook niet. Het enige wat we vonden was een inboorlingen dorpje, maar we hadden geen zin om daarbij te gaan kamperen., dus na veertig kilometer rondrijden hebben we toen het donker begon te worden maar een plekje gezocht. Voor het eerst sinds we in Afrika waren kampeerden we weer eens echt in het wild, op deze manier spaarden we mooi de campingkosten uit die we al ruim aan brandstof opgereden hadden met het zoeken.

We hadden een plek gekozen waar niet te veel olifanten drollen lagen. We wilden  niet dat er een olifant over of door de grote tent heen zou lopen. Hout was er op de kampeerplek voldoende te vinden, dus we konden weer eens een lekker groot warm kampvuur maken, zodat we lekker warm de slaapzakken in konden. Het was nodig want de temperatuur daalde tot dicht bij het vriespunt. Na het ontbijt in de zon vertrokken we weer. We konden het niet over ons hart verkrijgen om verder te rijden zonder zo’n reuzenboom gezien te hebben. Nadat we de tanken weer gevuld hadden uit de jerrycans gingen we gingen dus maar op zoek naar "Holboom" het iets kleinere broertje van "Grootboom". Na een uurtje rijden over mooie onverharde paadjes vonden we het groepje grote Baobab’s, waar Holboom de grootste van was. Bij de voorste van de grote bomen was zelfs een kampeerplaatsje met braai, maar de toiletten en de douche die er ook zouden moeten zijn konden we niet vinden, maar daar hadden we nu toch niets meer aan. De laatste en grootste van het rijtje was Holboom een indrukwekkend gevaarte, mooi van lelijkheid. Arno heeft zelfs de binnenkant van de grote holle boom nog even geïnspecteerd.

 

Vanaf de bomen konden we met behulp van de kaart en de GPS een binnendoor route vinden naar het gebied waar we ’s nachts geslapen hadden en van daar af wisten we de weg naar de grens van Botswana. Rond half één kwamen we bij de uitgangsgrenspost van Namibië. We hadden nog twijfels of we daar de grens wel over konden omdat niet op alle kaarten een grenspost getekend was, maar we werden hartelijk ontvangen door een politieman die vertelde dat het geen probleem was. We moesten een uitgangsformuliertje invullen en we kregen het uit stempel in de paspoorten. Toen kwamen wij met de Carnets de Passage, die ook nog afgestempeld moesten worden. De politieman wist wel waar ze voor waren, maar hij wilde ze niet afstempelen omdat hij daar volgens zeggen niet bevoegd voor was. De carnets was werk voor de douane en die zat 350 kilometer terug in Grootfontein. Wij vonden het natuurlijk geen goed idee om zover terug te gaan rijden en hij kwam toen zelf met het idee om terug te gaan naar de politiepost in Tsumkwe, 50 kilometer terug. Daar was een telefoon, dan konden ze bellen met Grootfontein en dan zouden ze de carnets wel afstempelen. We hoefden niet met twee auto’s te gaan, ik kreeg een politieagent mee die van de situatie op de hoogte was en kon met de carnets en de rest van de papieren vertrekken om de zaak te gaan regelen. Arno en Herman bleven wachten bij de grens. Ik was ongeveer op driekwart van de afstand toen me een Nederlandse overland truck tegemoet kwam. Ik had het te laat in de gaten om nog te kunnen stoppen, maar ik verwachtte al dat er nog één zou komen, omdat we ze in het Etosha park ook al gezien hadden. Bij de tweede truck kon ik wel stoppen en daar vertelde ik wat het probleem was. Nadat ze het verhaal aangehoord hadden reed ik weer verder naar Tsumkwe.

Toen we aankwamen bij de politiepost in Tsumkwe was het lunchtijd. De wachtcommandant achter het loket vertelde dat de goede persoon om twee uur weer terug zou zijn en dat ik dus nog een klein halfuurtje moest wachten. Ik vroeg of er benzine te koop was in het dorp, dat was het geval en zo  kon ik de tijd mooi benutten om een deel van de over gebleven Namibische dollars op te tanken. Ik kon de carnets daar achter laten, dan kon het stempel intussen vast geregeld worden. Ik reed in de richting van de benzinepomp, die op het terrein van de gemeente stond. Op het gemeentehuis hoorde ik dat het ook daar tot twee uur lunchtijd was en dat de pompbediende dan weer terug zou komen. Inderdaad kwam er om twee uur iemand die mijn tanks vulde met lekker goedkope benzine. Na het tanken bleek alleen de kassier nog niet terug te zijn van de lunch, dus dat kostte weer een halfuurtje wachten. Uiteindelijk was de benzine betaald en kon ik terug naar de politiepost. De twee Nederlandse trucks waren ook omgekeerd en de bestuurders waren inmiddels in het kantoor bij de vrouwelijke officier. Er lagen nu dus vier carnets op tafel die gestempeld moesten worden, maar ze wilde er weinig medewerking aan verlenen, ook niet nadat ze na een half uur praten door de andere chauffeurs, toen ik nog aan het tanken was naar Grootfontein had gebeld. Uiteindelijk schreef ze een briefje voor het personeel aan de grens wat ze meegaf aan de politieman die ik bij me had en zei ze dat we terug konden naar de grens. In colonne reden we de vijftig kilometer naar de grens weer. Toen we terug waren moest Herman van de politieman direct naar de grenspost van Botswana gaan, om te zorgen dat de grenspost nog even open bleef en ik ging samen met Marco, één van de chauffeurs van de trucks mee het kantoortje weer in. In het briefje wat de officier geschreven had stond kennelijk dat de politieman toch de carnets moest afstempelen. Het ging niet echt van harte, onder veel protesten dat hij niet bevoegd was en dat hij niet de juiste stempel had, maar uiteindelijk deed hij het toch. Op mijn aanwijzingen vulde hij de carnets verder in en eindelijk konden we naar de Botswaanse grenspost. We spraken af met de mensen bij de trucks dat we na de grens elkaar op zouden wachten en toen konden we ons weer bij Herman voegen, die al naar Botswana was vertrokken. Na het ontsmetten van de banden, het invullen van de nodige formulieren en een snelle voertuig controle mochten we Botswana in. De carnets wisten ze geen raad mee, maar die konden we in Maun, een plaats driehonderd kilometer verderop laten stempelen. Een paar kilometer verderop wachtten we op de anderen. In de tijd dat Arno en herman bij de grens hadden staan wachten hadden ze van de politieman een heel verhaal aan moeten horen over de politieke situatie in Namibië en Botswana. Om wat afleiding te hebben zijn ze toen maar de Botswana lettertjes gaan knippen en plakken op de deuren van Hermans Jeep. Ook voor mijn deuren waren de letters al klaar, dus na een bak koffie kon ik ook de tekst op mijn deuren weer compleet maken. Al snel kwamen de twee trucks ook de grens over en op het plekje waar wij stonden te wachten maakten we met z’n allen een kamp.

We werden direct al uitgenodigd voor het diner en dat laten wij ons natuurlijk geen twee keer zeggen. Al snel zaten we heerlijk soep en rijst met gehaktballen in Satésaus te eten. We waren terecht gekomen bij de Holland - Afrika tour. Een groep enthousiaste mensen die al een paar jaar met de trucks door Afrika aan het rondtrekken was. Ze reden elk jaar twee maanden en dan stalden ze de wagens weer, om het volgende jaar weer verder te reizen. Er waren een paar vaste leden en verder werd het aangevuld met mensen uit de vrienden en kennissen kring. Het werd een hele gezellig avond, er werd veel gepraat over reizen, Jeeps en vrachtauto’s. We hoorden van de passagiers dat er in de trucks door één van de chauffeurs, die nogal Mercedes G fan was, gezegd was dat het onmogelijk was om met Jeep CJ's vanuit Nederland te zijn komen rijden. Toen we verteld hadden dat we ook nog een "ommetje" door Azie gemaakt hadden kon hij weinig meer zeggen en moest hij toegeven dat CJ's toch betrouwbaarder waren als over het algemeen geedacht wordt. Ze vertelden dat ook zij waren op zoek geweest waren naar de grote baobab boom, zij hadden hem ook niet gevonden, maar wel de plaats waar hij gestaan had. De grote boom bleek tot de grond toe afgebrand, het was dus niet zo vreemd dat wij hem niet meer konden vinden. Ze hadden nog veel meer interessante verhalen voor ons, want zij hadden een groot deel van de route gereden die wij ook wilden rijden. We hebben maar afgesproken dat we later nog eens contact zouden zoeken als onze plannen voor de verdere reis wat vaster zouden worden. Toen het kampvuur minder begon te worden ging zo langzamerhand iedereen naar bed. Na een koude nacht, het ijs zat weer aan de binnenkant van de tent, vertrokken de trucks weer op tijd richting Maun. Wij volgden een uurtje later.

Het eerste stuk weg van 120 kilometer tot de hoofdweg naar Maun was onverhard, veel zand en ook slechte stukken gravelweg. Wij konden er redelijk goed overheen rijden en toen we bij de hoofdweg kwamen reden we weer achter de trucks. De trucks gingen verder de hoofdweg uit, maar wij hadden niet zo’n haast dus wilden een binnendoor route rijden. We zwaaiden de nieuwe kennissen goedendag en sloegen linksaf een klein weggetje in. De richting van het weggetje klopte redelijk, maar al snel was er van een weg nauwelijks meer sprake. Het richtingsgevoel van Herman werkte gelukkig goed die dag, want steeds koos hij op de splitsingen de goede paadjes en kwamen we toch weer op stukken die op een weg leken en nog de goede kant op gingen ook. Het was wel vervelend wij als achterste auto de hele tijd in een dikke stofwolk reden. Veel verder afstand houden ging ook niet, want dan zouden we elkaar in het onoverzichtelijke terrein zeker kwijtraken.

Na zo’n 50 kilometer kwamen we bij een dorpje. Vanuit dat dorp moesten we een beetje links aanhouden, maar steeds liepen alle paadjes weer dood of ze kwamen weer uit op het pad dat te veel naar rechts liep. We raakten steeds verder van de route af, steeds meer in de richting van de asfaltweg. We  wilden eigenlijk toch onze binnendoor route vervolgen, dus Herman ging proberen over te steken naar het pad wat we moesten hebben. In het begin vorderden we nog wel in de goede richting, maar het terrein werd steeds dichter bebost, met alleen maar bomen met grote stekels aan de takken. Herman bleef doorrijden door het steeds dichter wordende struikgewas, Arno en ik zagen het met verbazing aan. Toen we bijna d warsdoor een struik heen reden wat wonderlijk genoeg geen spiegels en ruitenwissers kostte vonden we het wel mooi geweest. Herman was door de laatste actie wel gewond, zijn gezicht zat helemaal onder het bloed van de door het raam naar binnen komende takken met doorns. We stopten daarna maar op een open plek in het bos en besloten om daar te kamperen.

Eerst namen we een paar biertjes om de stof uit onze kelen te spoelen. We besloten om de volgende dag maar niet meer verder te gaan, maar de route terug te zoeken naar het pad wat naar de hoofdweg liep. Toen we de tenten opzetten merkte Herman wel dat hij iets te enthousiast bezig was geweest. De hoes van zijn daktent zat vol winkelhaken en scheuren. Toen de tenten allemaal stonden en de hoes was gerepareerd met ducktape zijn we binnen in de grote tent gaan zitten om te koken en de rest van de avond door te brengen. We stonden in droog lang gras en we vonden het te gevaarlijk om daar een kampvuur te maken. Buiten werd het zonder vuur weer veel te koud, maar in de grote tent konden we toch nog lekker behaaglijk zitten. De volgende morgen begonnen we na een ontbijtje in de zon vol goede moed aan de weg terug door het bos. Met behulp van de GPS en de computer was het vrij makkelijk de weg terug te vinden. Het ging allemaal wel wat voorzichtiger als de vorige middag. Regelmatig kwam de zaag er aan te pas om de doorgangen door de struiken wat groter te maken.

Na een half uurtje rijden, met nog wat vertraging door een lekke band bij Herman, een vrij dikke tak prikte dwars door de zijkant heen, waren we weer bij een pad dat groter leek. Het liep in de richting van de hoofdweg. We bleven het een poosje volgen en het werd steeds meer een echt pad. Een uurtje later waren we bij de asfaltweg. Het was nog 140 kilometer naar Maun, een grotere plaats waar we hoopten te kunnen wisselen, tanken en boodschappen doen. Er moest nog een onverharde kortere route zijn, maar die konden we niet vinden, dus na een paar uur over de asfaltweg waren we in Maun. Er was een groot winkelcentrum waar we alles konden regelen. Met nieuw geld, nieuwe benzine en een tas vol boodschappen vertrokken we weer uit Maun. Het carnet stempelen hadden we geen zin meer in, we zouden wel zien hoe we dat aan de grens op zouden lossen. Er waren plenty campings aan de rand van Maun, maar we vonden het nog te vroeg om al te stoppen. We reden door in de richting van een natuurpark, waar volgens de Lonely Planet ook een camping zou zijn. De laatste dertig kilometer waren volgens de kaart over onverharde weg alleen geschikt voor 4x4's. Het bleek een zwaar zandpad te zijn en er was na de afslag van de hoofdweg geen enkel bordje meer te zien. Het werden dus vijftig tijd rovende kilometers. Toen we eindelijk bij de ingang van het park waren begon de bewaker daar te zeuren dat we zonder reservering niet konden kamperen. Wij vonden dat belachelijk, want de camping was bijna leeg en na een tijdje debatteren konden we de man overtuigen dat we toch mochten blijven staan. Hij haalde toen zijn rekenmachine tevoorschijn om de kosten voor ons uit te rekenen. We moesten voor alles apart betalen, toegang voor het park, kamperen en de auto’s, terwijl we alleen maar een kampeerplekje nodig hadden. Het totale bedrag werd 550 pula (€78), dat vonden we veel te veel voor een nachtje kamperen, dus we startten de Jeeps maar weer en reden het park weer uit. Na vijf kilometer zijn we van de weg af gegaan en hebben een plekje tussen de bomen gezocht.

 We hebben maar een beetje weinig licht gemaakt en geen vuurtje, zodat we niet op zouden vallen. We wisten immers niet hoe de leiding van het park er over zou denken als we vlak bij de ingang van het park kampeerden. Op zaterdagmorgen gingen we weer verder richting de grens met Zambia. We moesten daarvoor door het Chobe nationaal park. Toen we net onderweg waren zagen we een bord dat je er alleen met een geldige permit in mocht en dat die te koop was in Maun. We wilden discussies zoals de vorige avond vermijden, dus we besloten dus toch maar terug te rijden naar Maun. Na een paar kilometer kwamen we bij een controlepost langs de weg. We moesten een formuliertje invullen en we vroegen daar ook maar hoe het zat met de permits voor het park. Volgens de man daar kon je bij de poort ook een permit kopen. Het scheelde 150 kilometer rijden, dus we vertrouwden er maar op en keerden maar weer om, weer in de richting van het Chobe park. De weg was weer niet makkelijk te volgen zonder bordjes en de kaart die we hadden klopte niet echt. Het enige waar we een beetje op afkonden gaan waren de sporen die in de paden stonden. Er was de hele tijd een spoor van brede zandbanden, dus die volgden we maar. In het begin ging het aardig de goede kant op, maar later draaide het pad haaks de verkeerde kant op. In de hoop dat het verderop weer terug zou draaien volgden we de sporen nog een tijdje, maar toen we ruim tien kilometer de verkeerde kant op reden zijn we toch maar weer omgekeerd. Bij de laatste splitsing waar we langs gekomen waren vroegen we de weg en het bleek inderdaad dat we het andere pad moesten hebben. We reden nu in een rechte lijn naar de ingang van het Chobe park. Een paar kilometer voor de poort waren opeens de sporen van de brede zandbanden weer terug, kennelijk had dat voertuig toch een andere weg gevonden. Bij de poort merkten we welk voertuig, of eigenlijk welke voertuigen dat geweest waren. We stonden weer achter de trucks van de Holland – Afrika Tour.

Zij waren een dagje in Maun gebleven en nu ook weer op weg naar de grens. Nadat zij de permits geregeld hadden geregeld en het park in reden konden wij ook het kantoor in. Ook hier kostte een nacht kamperen 550 pula, maar nu konden we niet anders, dus moest het maar. Ook wij reden het park in en al snel zaten we weer achter de trucks. We hadden geen zin in inhalen, dus we zijn maar even gestopt voor een biertje. Toen we na een half uurtje weer verder reden kwamen we al snel voor een splitsing. Je kon op twee manieren naar het kamp en wij kozen de andere route als de trucks gedaan hadden. Het was weer een zwaar zandpad tussen de bomen door. Langs het pad zagen we diverse olifanten en ander wild lopen. Toen we bij het kamp kwamen waren de trucks er nog niet. Wij zochten een plekje op de camping en toen we net de tent hadden staan en aan een biertje zaten hoorden we de trucks aankomen. Het leek wel of het leger in aantocht was, maar al snel ging het geluid weer verder weg. Ze hadden kennelijk geen tijd of zin om op het kamp te kamperen. Wij waren wel blij dat we op een camping stonden want we waren na vier nachten wild kamperen en een hoop stof wel aan een douche toe. Het bleek later wel dat de douches koud waren, maar dat mocht de pret niet drukken. Toen we na het douchen en het eten voor de tent zaten hoorden we een hoop gekraak in de struiken. Het was een camping zonder hekken en er was al gezegd dat het wild zo het kamp in kon lopen. Het gekraak in de struiken bleek een enorme olifant te zijn. Gelukkig was hij of zij alleen maar geïnteresseerd in boomtakken en blaadjes, want zo’n olifant is van dichtbij toch wel heel erg groot. Even later hoorden we nog meer gekraak in de struiken en kwam er ook nog een jong olifantje tevoorschijn. Het viel niet mee om bij het licht van de maan het beest te fotograferen, maar ik heb toch nog wat in beeld kunnen krijgen.

 Na deze voorstelling keerde de rust weer en konden we nog een poosje van het kampvuur en de bijna volle maan genieten. De volgende morgen werden we al om kwart over zeven gewekt door het opstarten van twee M.A.N. achtcilinders. Kennelijk waren onze Holland-Afrika vrienden de camping toch niet zover voorbij gereden, zodat we precies konden horen wanneer en in welke richting ze weer vertrokken. De zon scheen inmiddels weer en nadat we zelf hadden zitten ontbijten en nog een olifant een boom hadden zien slopen als zijn ontbijt, konden we weer op weg.

Door de gebrekkige wegwijzers kostte het nog even moeite om de goede richting te vinden, maar al snel zaten we weer op het pad in de goede richting. De eerste zestig kilometer was een mooie route over zware zandpaden. De Jeeps moesten er flink aan werken om de gang er beetje in te houden. We zagen af en toe nog een olifant of wat andere beesten oversteken, maar de leeuwen en luipaarden waar we op hoopten bleven zich nog steeds verstoppen. Na een uur of drie rijden kwamen we weer tussen de dorpjes. De weg werd nu weer een grotere gravelweg maar wel van zeer slechte kwaliteit. We hoorden later van de mannen van de Holland Afrika trucks dat zelfs zij er enorme last van hadden. Ze hadden het wasbord in deze erge vorm maar omgedoopt tot "olifantenbord". Na een uurtje door elkaar rammelen kwamen we op een perfecte asfaltweg voor de laatste zestig kilometer naar Kasane, de plaats aan de rand van het Chobe Nationaal park waar we de nacht wilden doorbrengen. Op het laatste beetje benzine wat we hadden haalden we het net. De rit door Botswana, met heel veel zware zandpaden was een mooie test wat het verbruik van de Jeeps was in dit soort terrein.

In Kasane vonden we al snel een lodge die ook een kampeerveld had en daar hebben we de tentjes maar opgezet. Al snel kwamen we weer bekende gezichten tegen, de Holland-Afrika tour trucks waren ook weer daar terecht gekomen. We hielden een rustige zondagmiddag, heerlijk in de zon bij tropische temperaturen met een lekker koud biertje. Toen we aan de maaltijd zaten werden we door de andere groep weer uitgenodigd om lekker bij het kampvuur te komen zitten. We namen deze uitnodiging natuurlijk graag aan en zo werd het weer een gezellige avond. We hoorden dat ze die middag met een bootje de Zambesi op geweest waren. Ze waren allemaal zeer enthousiast over wat ze gezien hadden en raadden ons aan ook zo’n tripje te maken. Het leek ons wel een goed idee, dus we hebben direct maar besloten om nog maar een dagje te blijven en de volgende ook een boottochtje te gaan maken. We namen na dit gezellige avondje nog maar weer eens afscheid van de truck bemanning, we dachten dat het deze keer echt de laatste keer was dat we elkaar zouden tegenkomen, maar ja wie weet bij de Victoria watervallen?  De volgende morgen toen wij zaten te ontbijten vertrokken ze weer. Door de afmetingen van de trucks kostte het wel een paar boompjes, maar daar maakte niemand zich daar zorgen over. Wij wandelden na het ontbijt het dorpje in en we deden de nodige boodschappen, we trokken wat geld uit de PIN automaat en probeerden een internet computer te vinden, maar dat wilde niet lukken. Terug op de camping boekten we er nog een nachtje bij en we boekten ook de boottocht voor drie uur ’s middags. Het was heerlijk weer, dus de tijd tot drie uur konden we lekker in de zon zitten. Om drie uur wandelden we naar de bootjes en we kwamen terecht op een vrij grote boot, met bar aan boord. Alles was dus aanwezig voor een mooi tochtje. De boottocht ging weer het Chobe nationaal park in, maar nu door de ondiepe waters die tussen de uitgestrekte grasvelden lagen. De bestuurders van de bootjes wisten de beesten goed te vinden. Als er ergens een paar nijlpaarden of krokodillen lagen zag je alle bootjes met toeristen er op af gaan. Het was een vermakelijk gezicht om te zien hoe alle toeristen en wij dus ook, zich zaten te vergapen aan de beesten die in grote aantallen aanwezig waren. Je kon wel zien dat er vanuit de dure lodges een ander slag toeristen kwam als de overland reizigers zoals wij. Er waren er bij met lenzen op de camera’s waar menig sportfotograaf alleen maar van kan dromen. Ik denk dat er in de bootjes mensen zaten die in een paar weken ons budget voor de hele reis van bijna twee jaar er doorheen jagen. Zo’n boottochtje is dan wel heel wat anders als met je eigen Jeep door de natuur rijden, maar het is wel een leuke manier om een hoop beesten te zien. Grote aantallen olifanten, nijlpaarden, buffels en zelfs een paar krokodillen.

We hadden de vorige avond gehoord van over zwemmende olifanten en naar vis duikende visarenden, maar dat hebben we helaas niet gezien. Toen de zon onder ging voeren alle bootjes weer terug naar de lodge om vlak bij de aanlegplaats een mooi plekje te vinden voor de foto’s van de zonsondergang. Daarna ging het als een speer terug, zodat de gasten op tijd in het restaurant waren voor het avondmaal. Wij liepen zolas gewoonlijk het restaurant weer voorbij om weer van een door Herman gekookt maal te gaan genieten, macaroni deze keer. De camping die ’s morgens helemaal leeg gelopen was, was weer helemaal volgelopen met nieuwe gasten, de meeste uit Zuid-Afrika en Namibië met allerlei 4x4’s met daktenten en kampeeraanhangertjes in alle soorten en maten. Ook waren er weer de nodige overland trucks met groepen buitenlandse toeristen. Veel van deze trucks hadden we ook al eerder gezien, kennelijk rijdt iedereen toch zo’n beetje dezelfde route. Toen de camping overdag leeg was hadden we bij de kampvuurplaatsen een beetje hout verzameld, dus we konden nu een lekker groot kampvuur maken. De nachtwaakster vond het ook een lekker vuurtje, eerst kwam ze elke keer de handen warmen, maar later bracht ze ook een stoeltje mee en kwam ze bij het vuur zitten. Van bewaken kwam niet echt veel meer terecht, want al snel zat de bewaakster te slapen. Toen wij naar bed gingen kwamen de collega’s er ook bij zitten, dus ons kamp werd in ieder geval goed bewaakt. Op dinsdag vertrokken we naar de Victoria watervallen. We hadden lang getwijfeld of we ook nog door Zimbabwe zouden gaan, maar uiteindelijk hadden we besloten om maar direct naar Zambia te rijden. We moesten  dan wel met een veerboot de Zambesi oversteken, maar we hadden maar één keer de invoer van de auto’s en alle kosten die daarbij horen, ook als we door Zimbabwe reden zouden we later immers ook in Zambia terecht komen, want daar moesten we Arno weer op het vliegtuig zetten. De uit grens van Botswana was heel makkelijk, we hadden de Carnets bij binnenkomst niet in laten vullen, maar dat was geen probleem. We kregen het uit stempeltje in de paspoorten en we konden naar de veerboot. Na het korte ritje met de veerboot kwamen we bij de Zambia grenspost.

We moesten daar een hele rij loketjes langs, waar je natuurlijk ook bij allemaal weer moest betalen. Het hele rijtje was: Veerboot 20 dollar, regionale wegenbelasting 3 dollar, verzekering 40 dollar en ook nog wegenbelasting, 50 euro per auto, het hoogste tarief vanwege de grote cilinder inhoud van de Jeeps. Al met al toch wel een dikke honderd euro per auto. We kwamen er ook nog achter dat onze carnets niet geldig waren voor Zambia, maar dat leverde gelukkig geen extra kosten op. Als laatste  nog de visa kosten van 25 dollar per persoon. Nadat alles afgehandeld was konden we Zambia inrijden.

 Het was nog zo’n 70 kilometer naar Livingstone, het plaatsje aan de Zambiase kant van de watervallen. In Livingstone kwam de grootste schok nog toen we het eerste pompstation zagen, de benzine kostte € 1,30 per liter, dubbel zoveel als in Botswana. Gelukkig hadden we in Botswana alles volgetankt, zodat we de eerste 800 kilometer niet hoefden te tanken. We hadden wel wat geld nodig voor de eerste levensbehoeften en in Livingstone vonden we een PIN automaat. We werden ook al van alle kanten belaagd door geldwisselaars die ons de beste koers beloofden. We zijn inmiddels wel wat gewend wat dat betreft, dus na een hoop gegoochel met bankbiljetten bedankten we deze keer maar voor de eer. We hielden onze kontante euro’s nog een poosje in de zak en gingen toch maar naar de PIN automaat. In de stad zagen we geen camping, dus we besloten maar in de richting van de watervallen te rijden. Even buiten de stad kwamen we bij een lodge waar ook een kampeerveld bij was. Luxe plaatsen met elektriciteit en warme douches aanwezig. Dit alles voor 6 dollar per persoon, dus we besloten direct maar om twee nachten te blijven. Dan konden we woensdag op ons gemak de watervallen bekijken. De volgende morgen konden we weer eens uitslapen omdat we geen etappe hoefden te rijden. We zouden met één Jeep de waterval gaan bezoeken, maar eerst moest er nog een band geplakt worden. We hadden de band de vorige middag al van de velg af gehaald, maar nog niet echt goed bekeken. Het bleek dat er een scheur van wel drie of vier centimeter in de zijkant zat. We hadden inmiddels wel zoveel ervaring met repareren van banden dat we zo’n klusje ook wel dachten te kunnen klaren. Met twee plakkers kruislings over elkaar repareerde Herman de band alsof hij nooit anders gedaan had. Na dit klusje vertrokken we naar de Victoria watervallen, één van de grootste attracties van Afrika. De Toegangsprijs viel niet tegen, 10 dollar per persoon. En hoewel het in augustus het einde van de droge tijd is, zodat er nog maar ongeveer één tiende van de hoeveelheid water stroomt in vergelijking met de regentijd, was het nog steeds een zeer indrukwekkend gezicht en geluid. Een enorme hoeveelheid water die over een breedte van ruim een kilometer met veel geraas ongeveer 100 meter naar beneden stort. We bekeken uitgebreid het park dat om de watervallen heen gemaakt was.  

We wandelden ook nog naar beneden, maar echt onder aan de waterval kon je jammer genoeg niet komen. Je kon van beneden mooi kijken naar het bungee jumpen vanaf de brug over de Zambesi, die tussen Zambia en Zimbabwe ligt. Toen we daar naar stonden te kijken kwamen toevallig onze vrienden van de Holland-Afrika tour met hun trucks over de brug rijden. Ze zijn waarschijnlijk direct doorgereden, want we hebben ze verder niet meer gezien. We wilden zelf ook nog even de brug op lopen, maar aan het begin van de brug werden we tegen gehouden door de douane. We moesten eerst stempels gaan halen in onze paspoorten. In dat gedoe hadden we eigenlijk geen zin, dus we zijn toen maar terug gegaan naar de Jeep. Toen we bij Hermans’s Jeep aankwamen stond er een aap onder, het leek net of hij aan de versnellingsbak stond te sleutelen.

Hij ging er snel vandoor toen we dichterbij kwamen en hij had kennelijk geen gereedschap bij zich, want de Jeep deed het niet beter of slechter dan anders. We reden nog even naar Livingstone om boodschappen te doen en merkten direct al weer dat we in de armere streken in Afrika kwamen. Van alle kanten werd er om geld gevraagd, soms ook op niet al te vriendelijke manier. We waren blij dat we na de boodschappen weer terug konden naar de rustige camping. We maakten ’s avonds weer een lekker kampvuurtje en we genoten van de mooie avond met volle maan.

De volgende morgen vertrokken we richting Lusaka, de hoofdstad van Zambia, vanwaar Arno weer naar huis zou vliegen. Het was een kleine 500 kilometer over de asfaltweg. We hadden er twee dagen de tijd voor, dus we konden redelijk rustig aan doen. Het was op deze manier wel erg rustig, dus al snel gingen we op de kaart zitten zoeken naar alternatieven. Toen we na een dikke honderd kilometer een zijweggetje zagen, wat volgens de kaart met wat extra kilometers ook redelijk de goede kant op ging, sloegen we dus toch maar rechtsaf. Het weggetje begon nog redelijk, maar al snel werd het veel minder met veel diepe gaten en veel stof. De snelheid ging op deze manier zo’n stuk omlaag dat het te lang zou gaan duren om het hele rondje om te rijden. Na een kilometer of dertig kwam er weer een afslag richting de hoofdweg, dus die hebben we toch maar weer genomen zodat we weer via het asfalt verder konden. We wilden vanwege de kosten het liefste wild kamperen, dus tegen de avond sloegen we weer af van de hoofdweg om een afsnijroute binnendoor te nemen. We konden dan langs het onverharde pad mooi kamperen. De weg was ook hier weer niet erg best en het was ook veel dichter bevolkt als we gedacht hadden. Overal waren er dorpjes of stonden er losse hutjes en overal liepen of fietsten er mensen. Het was wel leuk om te zien hoe het platteland in Zambia er uit ziet.

Het is mooi om te zien dat er veel goed werk gedaan wordt door organisaties uit het westen, want overal zag je scholen en projecten van waar de mensen ons enthousiast begroetten en toezwaaiden. We hoopten dat het verder weg van de hoofdweg rustiger zou worden, maar het bleef druk. Uiteindelijk zijn we toch maar een bosje in gereden om een kampeerplekje te zoeken. Toen we de tent net hadden staan kwam er al een groepje mensen uit het dichtstbijzijnde dorpje bij ons kijken. Het zijn gelukkig geen Indiërs, één van de mannen sprak Engels en nadat we uitgelegd hadden dat we niets kwaads in de zin hadden en dat we alleen maar daar waren om een nachtje te slapen gingen ze weer. Later zijn er nog wel een paar mensen langs gekomen, maar na een praatje gingen ze weer zonder ons verder nog lastig te vallen. We durfden in het gortdroge bosje waar we stonden geen vuurtje te maken, dus de avond brachten we binnen in de tent door.

 

Toen we de volgende morgen wakker werden en de tentjes in gingen pakken stonden er alweer een stelletje mannen en kinderen te kijken. Tijdens het opruimen werd er van alle gevraagd en over en weer verteld over het leven in Nederland en in Zambia. Het was allemaal best aardig om te horen, maar we hadden geen zin om onder deze belangstelling te gaan zitten ontbijten. Toen alles ingepakt was hebben we nog wat souveniertjes weggegeven en zijn we vertrokken. Na een half uurtje rijden vonden we een rustig plekje om te ontbijten. We waren nog steeds bezig met de afsnijroute, het viel alleen niet mee om het goede pad te vinden. Doordat om één of andere reden de dynamo van mijn Jeep niet genoeg bijlaadde kon ik mijn computer niet aan houden, wat het zoeken nog moeilijker maakte. We merkten dat we te ver naar het zuiden afdwaalden, dus we probeerden over te steken naar de goede weg. Al snel kwamen we op paden die duidelijk niet voor auto’s gemaakt waren. Na een half uurtje waarin de wielophanging en de geplakte band van Herman uitgebreid werden getest hebben we maar besloten dat het te gek werd en zijn we maar terug gegaan naar een plek waar we nog wisten dat we op de goede weg zaten. Een paar uur later waren we weer op de hoofdweg. Onze afsnijroute had zeker een tank extra benzine en een halve dag gekost, maar we hadden Arno op deze manier wel aardig laten zien dat we de Jeeps tijdens deze reis zeker niet sparen. Via de hoofdweg was het nog een paar uurtjes rijden naar Lusaka en daar vonden we met behulp van de Lonely Planet een camping dicht bij het vliegveld. Na een verkwikkende douche, hard nodig na weer een paar dagen stof happen, zijn we omdat het de laatste avond met z’n drieën was maar lekker uit eten gegaan in het restaurant van de camping. Deze keer eens geen hamburger, maar een echt stuk vlees met patat. Aan het einde van de avond nog een lekker kampvuurtje gemaakt bij de tent en zo nog even de laatste uurtjes van Arno’s vakantie doorgebracht. De volgende morgen konden we lekker uitgeslapen Arno kon op zijn gemak alle spullen weer bij elkaar zoeken. Rond twaalf uur leverden we hem weer af op het vliegveld, hij kon als rugzaktoerist weer richting Nederland vertrekken.

Nadat we gedag gezegd hadden gingen wij weer terug naar de camping. We deden wat onderhoud aan de Jeeps en deden het de rest van de dag rustig aan. Het is toch weer even wennen als je na een gezellige tijd weer samen overblijft, hoewel het voor Arno nog wel een iets hardere overgang zou zijn. Na een pittige vliegreis met tussendoor twee keer vier uur wachten op maandagmorgen direct weer aan het werk. Op de camping werd het weer gezellig, want tegen de avond kwam er weer een overland truck met Italiaanse toeristen het terrein oprijden. Ook diverse hutjes waren bezet zodat er 's avonds een gezellige bedrijvigheid op de camping was.

We besloten nog maar twee dagen te blijven op deze camping, ik kon op zondag dan het volgende deel van het verslag afmaken en op maandag konden we in de stad het verslag op internet zetten en weer groot inkopen doen voor de eerste tijd als we richting Malawi zouden gaan rijden.

.